ECLI:NL:RBDHA:2022:10852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen na medische expertise

Op 20 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, geboren op [geboortedag] 1993, die een Wajong-uitkering aanvroeg na ernstige brandwonden opgelopen in 2011. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat eiser duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, wat in strijd is met het standpunt van het Uwv dat eiser mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag was gebaseerd en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser met ingang van 27 januari 2019 recht heeft op een Wajong-uitkering. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 3 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan eiser toe te kennen.
In het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2020 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een anesthesioloog-pijnspecialist als deskundige benoemd.
Op 22 juli 2021 heeft de anesthesioloog-pijnspecialist een rapport uitgebracht.
Op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank een klinisch arbeidsgeneeskundige als deskundige benoemd.
Op 15 november 2021 heeft de klinisch arbeidsgeneeskundige een rapport uitgebracht.
Met de brieven van 4 januari en 4 februari 2022 heeft verweerder een reactie ingebracht.
Eiser heeft op 6 januari 2022 een reactie ingebracht.
Op 17 februari 2022 heeft de rechtbank de klinisch arbeidsgeneeskundige nadere vragen gesteld.
Op 1 maart 2022 heeft de klinisch arbeidsgeneeskundige een reactie ingebracht.
Op 15 maart 2022 heeft eiser een reactie ingebracht.
Op 1 april 2022 heeft verweerder een reactie ingebracht.
Op 16 juni 2022 heeft eiser een nader stuk ingebracht.
Op 21 juni 2022 heeft verweerder hier schriftelijk op gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op een nadere zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren op [geboortedag] 1993. Op 5 mei 2011 heeft eiser ernstige brandwonden opgelopen. Op [geboortedag] 2011 heeft hij zijn achttiende levensjaar bereikt. Eiser heeft zich op 22 mei 2018 ziek gemeld. Op 27 januari 2019 heeft eiser een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Na een sociaal-medische beoordeling heeft verweerder het primaire besluit genomen. In dit besluit heeft verweerder geweigerd een Wajong-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat eiser niet zes volledige maanden heeft gestudeerd in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt werd.
2. Na het primaire besluit en nadat eiser bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit heeft verweerder een aanvullende (primaire) sociaal-medische en een arbeidskundige beoordeling verricht. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een sociaal-medische en arbeidskundige beoordeling in bezwaar verricht, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen en het primaire besluit heeft gehandhaafd. Verweerder weigert een Wajong-uitkering aan eiser toe te kennen, nu op de grondslag dat eiser mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder zijn pijnklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft onderschat. De inschatting van de ernst van de klachten is uitsluitend gebaseerd op de waarneming tijdens de hoorzitting, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) voorbij is gegaan aan het feit dat eiser al vier jaar met zijn pijnklachten leeft en gewend is geraakt aan de extreme pijn. Eiser moest tijdens de hoorzitting regelmatig verzitten, wat ook wordt beschreven in het rapport van de verzekeringsarts b&b. Uit de medische informatie van anesthesioloog-pijnspecialist M.A.M.B. Terheggen van 2 augustus 2018 volgt dat bij eiser sprake is van perifere zenuwpijn. Deze zenuwpijn is ontstaan naar aanleiding van een reconstructie-operatie op 30 januari 2016. Er zijn meerdere behandelopties uitgeprobeerd, zoals injecties, medicatie, operaties en implantatie van een neurostimulator. Tot een dergelijke ingreep wordt alleen overgegaan indien de pijnklachten dermate ernstig zijn dat het dagelijks functioneren in grote mate wordt verstoord. Eiser verwijst hierbij naar de in beroep ingebrachte informatie over neuromodulatie. Hij is volgens zijn artsen uitbehandeld. Verder vormen de pijnklachten een grote belasting voor eisers energiehuishouding. Verweerder heeft niet voldoende rekening gehouden met deze beperking voor de duurbelastbaarheid. Voorts valt niet in te zien dat een duidelijke oorzaak van de pijnklachten niet zou zijn vast te stellen. Het is voor eisers behandelaars duidelijk dat dit te maken heeft met de medische fout bij de operatie op 30 januari 2016. Eiser heeft zijn beroep aangevuld met medische informatie van huisarts C.M. Thang van 23 juni 2020 en psychiater E. Knoppert van 13 juli 2020 en verklaringen van zijn moeder en partner over zijn dagverhaal.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag dat hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste en zesde lid nadere regels worden gesteld.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich - gezien het beoordelingskader - terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser arbeidsvermogen heeft.
6.1.
Eiser is op het spreekuur van 2 mei 2019 psychisch en lichamelijk door de primaire verzekeringsarts onderzocht. Ook is dossieronderzoek verricht en medische informatie van anesthesioloog-pijnspecialist M.A.M.B. Terheggen van 2 augustus 2018, 14 februari 2019, 21 mei 2019 en anesthesioloog-pijnspecialist J.M. Vonk van 17 augustus 2018 bij de beoordeling betrokken. De primaire verzekeringsarts heeft op 2 mei 2019, 23 mei 2019 en 9 oktober 2019 rapporten van zijn bevindingen opgesteld. De primaire verzekeringsarts heeft de eerste dag van eisers beperkingen vastgesteld op 30 januari 2016. De conclusie van de primaire verzekeringsarts luidt dat op eisers 18e verjaardag reeds beperkingen aanwezig waren die op dat moment leidden tot geen arbeidsvermogen. De operatie op 30 januari 2016 veroorzaakte veel meer beperkingen. De beperkingen op 30 januari 2016 hangen samen met dezelfde ziekte-oorzaak die tot de beperkingen op eisers 18e verjaardag leidden. Eiser is sterk beperkt geacht op een aantal beperkingen vanwege zijn forse pijnklachten die versterkt worden bij locomotore activiteiten. Volgens de primaire verzekeringsarts zijn de medische beperkingen van eiser echter niet zodanig dat hij niet in staat kan worden geacht zich één uur achtereen met een taak bezig te houden en vier uur op een dag activiteiten te verrichten, wanneer rekening wordt gehouden met deze beperkingen.
6.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 18 december 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht, eiser op de hoorzitting in bezwaar gezien en de ingebrachte medische informatie van verpleegkundig specialist B. Kramp-Hendriks en de eerder ingebrachte brieven van anesthesioloog-pijnspecialist M.A.M.B. Terheggen van 21 mei 2019 en 2 augustus 2018 bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De geclaimde forse pijnklachten zijn bij onderzoek niet waar te nemen en niet in lijn met het in het geheel geen pijnmedicatie gebruiken. De subjectieve beleving van de pijnklachten komt niet overeen met de objectieve feiten/waarnemingen. De claim van minder dan vier uur per dag belastbaar zijn en de claim van verdergaande beperkingen kunnen daarom niet worden gevolgd, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.3.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 14 mei 2020 en 17 juli 2020 aanvullende rapporten uitgebracht. In het rapport van 14 mei 2020 stelt de verzekeringsarts b&b dat de geclaimde pijnklachten niet medisch geobjectiveerd en niet consistent en plausibel met het functioneren zijn. Eiser blijkt geen structurele hulp te hebben van professionals in de ADL-activiteiten en heeft een redelijke daginvulling waarbij geen lange structurele rustmomenten zijn waarbij hij moet slapen. De geclaimde ernst van de pijnklachten werd bij de hoorzitting niet waargenomen. De afwezigheid van enige orale medicatie hierbij acht de verzekeringsarts b&b niet geheel consistent. Met betrekking tot het plaatsen van een neurostimulator stelt de verzekeringsarts b&b dat de behandelende sector de klachten voor een behandeling niet kritisch toetst, maar dat het hierbij om de hulpvraag gaat. Bij pijnklachten is de behandelaar afhankelijk van wat de patiënt aangeeft. Dit is de subjectieve beleving. Pijn en pijnbeleving kunnen daarom geen leidraad zijn bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. Daarvoor bestaat pas aanleiding als deze pijnklachten objectief medisch vast te stellen beperkingen met zich meebrengen. Dat is bij eiser niet het geval, aldus de verzekeringsarts b&b. In het rapport van 17 juli 2020 wordt ingegaan op de stelling van eiser dat de pijnklachten zijn ontstaan nadat bij de operatie zenuwen zijn geraakt. De verzekeringsarts b&b merkt hierover op dat tijdens de bezwaarprocedure naar voren is gekomen dat de pijnklachten op basis van geraakte zenuwen niet medisch geobjectiveerd waren. Dit is ook niet terug te vinden in de ingebrachte medische informatie. De in de informatie van de huisarts genoemde toename van psychische klachten zijn van na de datum in geding en blijven daarom buiten beschouwing. De verklaringen van eisers moeder en partner zijn ook van recente aard en kunnen niet worden geclassificeerd als medisch objectiveerbare gegevens, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.4.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken heeft de rechtbank aanleiding gezien tot twijfel omtrent de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend en een anesthesioloog-pijnspecialist als deskundige benoemd.
6.5.
Op 22 juli 2021 heeft de anesthesioloog-pijnspecialist, prof. dr. A.P. Wolff (Wolff), een rapport uitgebracht. Wolff komt tot de conclusie dat de grens tussen beperking door pijn en beperking in verband met een mogelijke ziektewinst alleen vanuit de pijngeneeskunde niet goed is te objectiveren. Wolff acht fysieke en mentale capaciteitsbepaling op het terrein van pijnrevalidatie en arbeidsparticipatie aan de orde. Op grond van lichamelijk onderzoek en observatie schat Wolff in dat eiser ten minste een uur aangesloten kan werken, indien er voldoende mogelijkheden zijn tot verandering in zijn houding. Het objectiveren van eisers mogelijkheden in deze kan echter een vertekend beeld geven omdat het niet uitgesloten is dat eiser zich voor het bezoek aan Wolff heeft opgeladen en dat hij daarna veel recuperatietijd nodig had. Om te beoordelen of aan de vier voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt voldaan en om de duurzaamheid van eisers arbeidsvermogen beter te kunnen beoordelen, acht Wolff nader onderzoek op het gebied van pijnrevalidatie en arbeidsparticipatie zinvol.
6.6.
Naar aanleiding van het rapport van Wolff heeft de rechtbank aanleiding gezien een klinisch arbeidsgeneeskundige als deskundige te benoemen.
6.7.
Op 15 november 2021 heeft bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige dr. B. Sorgdrager (Sorgdrager) in samenwerking met fysiotherapeut en bewegingswetenschapper prof. dr. M.F. Reneman en klinisch-psycholoog dr. Y Meesters een rapport uitgebracht. Sorgdrager komt tot de conclusie dat er bij eiser geen arbeidsmogelijkheden zijn gelet op zijn dagelijkse activiteitenpatroon. De meer objectieve fysieke testen leveren echter onvoldoende duidelijkheid op over de belastbaarheid. Sorgdrager komt verder tot de conclusie dat er voldoende aanwijzingen zijn dat eiser niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het ontbreken van arbeidsvermogen is niet duurzaam. Sorgdrager acht pijnrevalidatie aan de orde voor verbetering van de belastbaarheid.
6.8.
Op 23 december 2021 heeft de verzekeringsarts b&b een reactie gegeven. De verzekeringsarts b&b stelt zich op het standpunt dat de rapporten van de deskundigen bevestigen dat geen sprake is van objectieve fysieke bevindingen waarmee kan worden vastgesteld dat er geen arbeidsvermogen is. De verzekeringsarts b&b acht het niet consistent en navolgbaar dat Sorgdrager toch concludeert dat eiser geen arbeidsmogelijkheden heeft. Aanvullend komt echter wel naar voren dat de huidige situatie niet duurzaam is, zodat er reeds daarom niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De rapporten van de deskundigen geven dan ook geen aanleiding voor een ander standpunt.
6.9.
Eiser heeft op 6 januari 2022 een reactie ingebracht. Eiser stelt dat de onderbouwing van de conclusies van de deskundigen, dat eiser niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, na voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek overtuigend, inzichtelijk en consistent is gemotiveerd. De primaire verzekeringsarts heeft eisers vastgestelde beperkingen duurzaam geacht en de verzekeringsarts b&b heeft zich over de duurzaamheid niet uitgelaten. De duurzaamheid is dus niet door verweerder bestreden. Eiser acht de conclusie van Sorgdrager over de duurzaamheid niet overtuigend, inzichtelijk, volledig en consistent. De enkele aanname dat sprake kan zijn van verbetering van functioneren is in het licht van het juridische beoordelingskader over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onvoldoende.
6.10.
Op 17 februari 2022 heeft de rechtbank Sorgdrager verzocht op de standpunten van partijen te reageren.
6.11.
Op 1 maart 2022 heeft Sorgdrager een reactie ingebracht. Hieruit volgt dat op anamnestische gronden er geen arbeidsmogelijkheden zijn, maar dat deze conclusie niet objectief kan worden bevestigd. Sorgdrager vindt deze nuancering recht doen aan zijn bevindingen en die van zijn collega’s. Het ontbreken van arbeidsvermogen is niet duurzaam, omdat er een indicatie is voor een multidisciplinaire aanpak in de vorm van pijnrevalidatie. Of revalidatie bij eiser gaat leiden tot arbeidsvermogen is onzeker, maar Sorgdrager sluit dit niet uit. De inschatting is dat revalidatie in ieder geval zal leiden tot verbetering van kwaliteit van leven.
6.12.
In zijn reactie van 15 maart 2022 wijst eiser nogmaals op het beoordelingskader van de Centrale Raad van Beroep over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. De conclusie van Sorgdrager voldoet niet aan dit beoordelingskader en kan daarom geen aanleiding zijn voor het oordeel dat de Wajong-uitkering terecht is geweigerd.
6.13.
Op 29 maart 2022 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen. Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is de verzekeringsarts b&b gehouden aan de objectiveerbaarheid van een claim. Daarom kan zijn standpunt dat sprake is van arbeidsvermogen worden gehandhaafd. Uitgaande van het standpunt van Sorgdrager van geen participatiemogelijkheden zullen er na behandeling wel participatiemogelijkheden ontstaan. Daarom is geen sprake van duurzaamheid. Verweerder stelt in zijn reactie van 1 april 2022 dat het rapport van Sorgdrager niet aan het wettelijk kader voldoet, omdat zijn conclusie niet kan worden onderbouwd met objectieve gegevens. Het rapport kan om die reden niet worden gevolgd.
6.14.
Op 16 juni 2022 heeft eiser een brief van revalidatiearts C.D. van Houten van 7 juni 2022 ingebracht. Uit deze brief volgt dat er geen indicatie is om een revalidatieprogramma voor chronische pijn te volgen, omdat er bij de revalidatiearts, de fysiotherapeut en de psycholoog geen onderliggende, onderhoudende psychosociale factoren voor de aanhoudende klachten naar voren zijn gekomen.
6.15.
Verweerder heeft op 21 juni 2022 een reactie ingebracht. Verweerder stelt zich hierin op het standpunt dat de informatie van de revalidatiearts niet kan terugwerken tot 2016. Er is immers pas in 2022 vastgesteld dat er geen indicatie is om een revalidatieprogramma te volgen. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat eiser arbeidsvermogen heeft en dat het al dan niet ontbreken van arbeidsvermogen in 2016 niet duurzaam was.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgens vaste rechtspraak dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. [1] Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven. De rechtbank is van oordeel dat de deskundigenrapporten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek. De deskundigen hebben eiser onderzocht, dossierstudie verricht en de informatie uit de behandelend sector bestudeerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundigen niet te volgen. Daarbij is van belang dat, anders dan de verzekeringsartsen, de deskundigen de expertises hebben op het gebied van pijngeneeskunde en arbeidsgeneeskunde. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van de verzekeringsarts b&b te volgen. Zoals Wollf in zijn rapport vermeldt, is voor chronische pijn het aanwezig zijn of ontbreken van een organisch substraat niet bewijzend voor de aanwezigheid en het lijden aan pijn. Uit de rapporten van Wolff en Sorgdrager blijkt dat bij de beoordeling van de ernst van pijnklachten aan de anamnese veel gewicht toekomt. De rechtbank volgt de conclusie van Sorgdrager dat er voldoende aanwijzingen zijn dat eiser niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
7.1.
Ten aanzien van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen overweegt de rechtbank dat Sorgdrager een multidisciplinaire behandeling in de vorm van pijnrevalidatie heeft geïndiceerd. Uit de informatie van de revalidatiearts van 7 juni 2022 volgt echter dat bij eiser geen indicatie is om een revalidatieprogramma voor chronische pijn te volgen, omdat er geen onderliggende, onderhoudende psychosociale factoren voor de aanhoudende klachten naar voren zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie volgt dat geen verbetering van eisers situatie mogelijk is, omdat bij nader onderzoek door een revalidatiearts is gebleken dat revalidatie geen behandelmogelijkheid voor eiser is. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat deze informatie niet kan terugwerken tot 2016 niet. Niet is gebleken van een verandering in de medische situatie van eiser als gevolg waarvan er in 2016 wel behandelmogelijkheden aanwezig zouden zijn.
8. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat eiser met ingang van 27 januari 2019 recht heeft op een Wajong‑uitkering. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.738,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 2 x 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, bij een zaak van gemiddeld gewicht, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 541,- (bezwaar), respectievelijk € 759,- (beroep)). Eiser heeft verder gevraagd om een reiskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar bij verweerder, het bijwonen van de zittingen in beroep en de bezoeken aan de deskundigen in beroep. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser om medische redenen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en is daarom van oordeel dat de reiskosten op basis van autokosten en afgelegde kilometers vergoed moeten worden. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden de reiskosten vergoed op basis van een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer. Nu verweerder het aantal afgelegde kilometers zoals door eiser gesteld niet heeft betwist, stelt de rechtbank de vergoeding voor reiskosten vast op € 297,92 (1.064 kilometer x € 0,28).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser met ingang van 27 januari 2019 recht heeft op een Wajong-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.036,42.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.