Op 18 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, omwonenden van een woning aan de [adres] te [plaats], hebben bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan de vergunninghoudster, De Haagsche Investeringsmaatschap, voor het veranderen en vergroten van een woning naar drie woningen door het maken van een extra bouwlaag en het wijzigen van de indeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de planregel met betrekking tot de parkeernorm rechtsonzeker is en daarom onverbindend, waardoor het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid geen weigeringsgrond kan zijn. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft de bezwaren van verzoekers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond is om te veronderstellen dat de bestreden besluiten in een bodemprocedure niet stand zullen houden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunninghoudster terecht heeft betoogd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder soortgelijke planregels als onduidelijk heeft geacht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening, en dat de bouwhoogte niet in strijd is met het bestemmingsplan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.