23.2.De staatssecretaris mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst (zie ook de arresten van het Hof van Justitie van 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, ECLI:EU:C:2012:518, punten 70-71, en van 4 oktober 2018, Bahtiyar Fathi, ECLI:EU:C:2018:803, punten 86-88, en de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5578). (…)
12. De rechtbank overweegt dat verweerder geloofwaardig acht dat eiseres een politieke overtuiging heeft en dat zij deze overtuiging onder meer heeft geuit door haar lidmaatschap van een politieke partij, het verrichten van werkzaamheden binnen deze politieke partij en het meedoen aan activiteiten met andere leden van deze politieke partij waarbij uiting wordt gegeven aan hun gezamenlijke politieke opvattingen.
13. Verweerder heeft niet tegengeworpen dat in zijn algemeenheid in Venezuela geen sprake is van “daden van vervolging” als bedoeld in artikel 9 Kwalificatierichtlijn als burgers politieke opvattingen hebben en uiten die kritiek inhouden ten aanzien van de autoriteiten.
Verweerder heeft voorts geloofwaardig geacht dat eiseres zich op twee momenten dat leden van deze politieke partij bijeen waren tijdens een conferentie en een demonstratie die georganiseerd waren door deze partij, in de groep van personen bevond die is beschoten. Eiseres heeft deze twee incidenten in haar verklaringen consistent en gedetailleerd beschreven. Deze twee incidenten passen bovendien naadloos in de algemene landeninformatie over Venezuela, waarbij te gelden heeft dat de algehele veiligheidssituatie sinds eiseres Venezuela heeft verlaten is verslechterd. Eiseres heeft diverse rapporten over Venezuela overgelegd.
Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat eiseres geen bescherming behoeft omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschietingen op haar persoonlijk waren gericht. Verweerder werpt ook aan eiseres tegen dat zij niet aannemelijk maakt dat zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.
14. Verweerder stelt bovendien -kennelijk- eisen aan de sterkte van een politieke opvatting om beschermingswaardig te zijn. Verweerder brengt dit tot uitdrukking met de terminologie dat alleen een “fundamentele” politieke overtuiging leidt tot het vluchtelingschap. De rechtbank volgt dit niet.
In het Vluchtelingenverdrag en het daarop gebaseerde artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn is niet bepaald dat enkel een “fundamentele” politieke overtuiging voor bescherming in aanmerking komt. Ook het UNHCR Handboek vermeldt dit niet. Het ligt veeleer voor de hand dat ten tijde van de totstandkoming van het Vluchtelingenverdrag het hebben van een politieke overtuiging fundamenteel werd geacht in die zin dat dit mede de individuele identiteit van een verzoeker bepaalt, net zoals bijvoorbeeld een religieuze overtuiging, gender en een seksuele geaardheid deze identiteit mede bepalen. Dat sprake moet zijn van een “diepgewortelde” politieke overtuiging volgt niet uit de bewoordingen en de ratio van het Vluchtelingenverdrag en artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn.
De rechtbank overweegt dat het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn om van een beschermingswaardige politieke overtuiging sprake te kunnen zijn niet vereisen dat significante kritiek op de autoriteiten wordt geuit. Evenmin wordt lidmaatschap van een politieke partij en het innemen van een prominente rol binnen een politieke partij vereist om een “politieke overtuiging” als vervolgingsgrond te kunnen kwalificeren.
15. De rechtbank leidt uit de vraagstelling van de Afdeling in de voorgenomen prejudiciële vragen en gelet op bovengenoemde uitspraak van de Afdeling over afvalligheid af, dat de Afdeling zou oordelen in een situatie dat een verzoeker reeds in de negatieve belangstelling van een actor heeft gestaan vanwege het uiten van een politieke overtuiging, van een verzoeker geen terughoudendheid mag worden verwacht na terugkeer naar het land van herkomst. De Afdeling maakt immers op dit punt geen voorbehoud ten aanzien van de “diepgeworteldheid van de afvalligheid”.
16. Verweerder heeft derhalve niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging vanwege haar politieke overtuiging heeft. Of de politieke overtuiging van eiseres fundamenteel en/of diepgeworteld is acht de rechtbank dus geen relevante factor bij de beoordeling van het beroep omdat, ook dit geen vereisten zijn die volgen uit het Vluchtelingenverdrag en/of de Kwalificatierichtlijn.
17. Zoals uit bovengenoemde passages uit het UNHCR Handboek volgt, hoeft evenmin reeds sprake te zijn geweest van daden van vervolging om voor een vluchtelingstatus in aanmerking te komen. Verweerder zal dan ook nader moeten motiveren waarop hij de tegenwerping dat de gewelddadige handelingen van de Colectivos niet tegen eiseres persoonlijk zijn gericht en zij dus geen bescherming behoeft, baseert. Verweerder zal hierbij uitdrukkelijk moeten ingaan op openbaar toegankelijke landeninformatie over Venezuela in zoverre daaruit risico’s op ernstige schade voor elke opposant blijkt.
18. Het bovenstaande brengt reeds mee dat het besluit zal worden vernietigd. De rechtbank overweegt voorts het navolgende.
19. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres van beide incidenten aangifte heeft gedaan, maar heeft er op gewezen dat eiseres de aangiften niet heeft doorgezet. Verweerder is hierbij niet ingegaan op het met producties onderbouwde standpunt van eiseres dat haar politieke opvattingen bekend zullen zijn bij de autoriteiten en dat zij bovendien lokaal bekend is vanwege haar werk voor de gemeenschap waarbij zij ook op enig moment leidinggevende taken kreeg. Eiseres heeft bovendien onder verwijzing naar het ambtsbericht gemotiveerd dat vele Venezolanen uit angst voor represailles van de autoriteiten geen aangifte van geweld durven te doen. Verweerder dient juist daarom nader te motiveren waarom uit de omstandigheid dat eiseres tot op heden de aangiftes niet heeft doorgezet geen onderbouwing voor haar vrees blijkt, in plaats van dit tegen te werpen.
20. De rechtbank wijst ook op de navolgende verklaringen van eiseres zoals weergegeven in het verslag van het nader gehoor.
(…)
Was het een optie om te stoppen met activiteiten binnen de partij en daarmee
uw veiligheid te waarborgen?
Ja. Er zijn veel mensen van de partij vermoord. En door daar aanwezig te zijn, ook al waren het twee heel verschillende gebeurtenissen, en het zelf mee te maken. Om de dood zo dichtbij te hebben, dat maakte heel veel indruk. Gelukkig is er niks gebeurd, maar ik was wel bang om het leven te laten.
(…)
Waarom koos u om het land te verlaten en uw kinderen achter te laten in plaats van niet meer deelnemen aan activiteiten van de partij?
Het zou niet betekenen dat ik, als ik de partij zou verlaten, geen risico meer zou lopen.
Kunt u meer vertellen over dit risico?
Ik kon niet in het land blijven omdat ik lid was van de Voluntad Popular. Ook al zou ik geen lid meer zijn, zou ik nog wel zo in het systeem staan. Dat kan je niet van de een op andere dag zomaar veranderen.
21. Verweerder heeft ook deze verklaringen niet kenbaar betrokken bij zijn afwijzende besluit. De rechtbank overweegt hierbij tevens dat ook indien een verzoeker die reeds voor vertrek in de (negatieve) belangstelling van de autoriteiten heeft gestaan niet zou voldoen aan een door het Hof te duiden maatstaf van een beschermingswaardige politieke overtuiging, te gelden zal hebben dat die overtuiging in ieder geval een toegedichte overtuiging is. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat eiseres vanwege haar politieke opvattingen bekend en/of geregistreerd is bij de autoriteiten. Gelet hierop en gelet op de landeninformatie is niet relevant of verweerder zelf de politieke opvattingen van eiseres fundamenteel acht.
22. Verweerder heeft niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres de door haar gestelde gegronde vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. Evenmin heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de stelling van eiseres dat zij thans bekend is bij de autoriteiten vanwege haar politieke opvattingen niet aannemelijk is gemaakt.
23. Verweerder heeft voorts tegengeworpen dat eiseres niet hoeft te vrezen bij terugkeer als zij haar politieke opvattingen niet uit. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de verklaringen van eiseres zoals als volgt opgenomen in het verslag van het nader gehoor:
(…)
Wat zou het voor u betekenen om geen lid meer te zijn van de Voluntad Popular partij, maar wel in Venezuela te zijn, als u er vanuit zou gaan dat u dan veilig zou zijn?
Ik zie mezelf niet in mijn land. Als ik zou terug gaan, zou ik mijn leven in gevaar brengen. Mijn vrijheid, mijn integriteit. En naast dat van mezelf, ook dat van mijn kinderen.
Ik wil de vraag graag nogmaals stellen. Wat zou het voor u betekenen om geen lid meer te zijn van de Voluntad Popular partij, maar wel in Venezuela te zijn, als u er vanuit zou gaan dat u dan veilig zou zijn?
Dat zou een pluspunt zijn mits je dan geen risico meer loopt.
(…)
24. Indien sprake is van de vervolgingsgrond “politieke overtuiging” mag verweerder van eiseres niet verlangen dat zij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van haar geloofwaardig geachte politieke overtuiging in het land van herkomst. De bovengenoemde vragen uit het nader gehoor en de daarop gegeven antwoorden door eiseres missen dan ook relevantie in de onderhavige procedure.
25. De rechtbank merkt overigens op dat de tegenwerping dat eiseres geen problemen heeft ervaren sinds ze geen politieke activiteiten heeft verricht weinig valide is vanwege het zeer korte tijdsverloop tussen de tweede beschieting en haar vertrek uit Venezuela.
26. Verweerder heeft derhalve niet deugdelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging en dus van vluchtelingschap. Ook is verweerder onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de onderbouwde stelling van eiseres dat zij bekend is bij de autoriteiten vanwege haar politieke opvattingen. Verweerder heeft daarom niet kunnen tegenwerpen dat indien eiseres terughoudendheid zal betrachten in het uiten van haar politieke opvattingen zij geen bescherming behoeft. Eiseres hoeft immers niet terughoudend te zijn om vervolging te voorkomen en bovendien is zij reeds bekend bij de autoriteiten.
27. Het bovenstaande betekent dat de beroepsgronden van eiseres die betrekking hebben op het beleid voor zover daarin risicogroepen en/of kwetsbare minderheidsgroepen zijn geduid of hadden moeten worden geduid geen bespreking behoeven. De rechtbank overweegt dat niet wordt toegekomen aan een omkering van de bewijslast. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres, gelet op het geloofwaardig geachte relaas en de overgelegde landeninformatie, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege haar politieke overtuiging. Of eiseres vervolging kan voorkomen door haar politieke overtuiging niet te uiten, door niet politiek actief te zijn en/of door niet deel te nemen aan demonstraties is, zoals overwogen niet relevant. Indien sprake is van een gegronde vrees voor vervolging in verband met een vervolgingsgrond zoals een politieke overtuiging, mag geen terughoudendheid worden verwacht. Verweerder kan niet aan eiseres bescherming onthouden door te vereisen dat zij na terugkeer zwijgt en haar politieke opvattingen niet uit. Eiseres heeft dus terecht aangevoerd dat van haar geen terughoudendheid kan worden verwacht. Verweerder kan niet van eiseres verlangen dat zij na terugkeer geen politieke overtuiging zal uitdragen, haar recht op vrije meningsuiting niet zal uitoefenen en haar recht om deel te nemen aan demonstraties, ook als die zijn gericht tegen de autoriteiten in haar land van herkomst, niet te gelde zal maken.
28. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure niet toekomt aan de vraag of eiseres in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Eiseres is tweemaal beschoten in een land waarin een zeer hoog niveau van geweld tegen de burgerbevolking aan de orde is. Volgens verweerder leidt dit niet tot bescherming op grond van artikel 15b Kwalificatierichtlijn omdat eiseres niet weet wie de daders zijn en zij niet aannemelijk kan maken dat dit vuurwapengeweld specifiek tegen haar was gericht. Volgens verweerder komt eiseres ook niet in aanmerking voor bescherming op grond van artikel 15c Kwalificatierichtlijn.
De rechtbank overweegt dat ter zitting is besproken dat het feitencomplex in de onderhavige procedure de vraag opwerpt of het toetsingskader met betrekking tot artikel 15 Kwalificatierichtlijn in overeenstemming is met het Unierecht. Gelet op het karakter van de subsidiaire beschermingsregeling is het de vraag of artikel 15 Kwalificatierichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat voor de vraag of een verzoeker subsidiaire bescherming behoeft alle relevante elementen die zowel betrekking hebben op de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, alsmede op de algemene situatie in het land van herkomst, steeds integraal en in onderlinge samenhang dienen te worden onderzocht en beoordeeld
vóórdatwordt geduid welke verschijningsvorm van ernstige schade met deze elementen kan worden onderbouwd. In de nationale rechtspraktijk wordt thans eerst bepaald welke verschijningsvorm van ernstige schade wordt gevreesd voordat de relevante elementen worden beoordeeld. In het geval van eiseres zou dit kunnen leiden tot de conclusie dat zij niet in aanmerking zou kunnen komen voor subsidiaire bescherming. Indien echter persoonlijke omstandigheden die verderstrekkend zijn dan het individualiseringsvereiste moeten worden betrokken bij de beoordeling van 15c Kwalificatierichtlijn en de glijdende schaal niet alleen bij artikel 15c Kwalificatierichtlijn, maar ook bij artikel 15b Kwalificatierichtlijn zou moeten worden toegepast, zou de beoordeling van aanspraken op subsidiaire bescherming wellicht anders uitvallen.
29. Eiseres heeft aangegeven primair een einduitspraak te wensen over de vraag of sprake is van een beschermingswaardige politieke overtuiging. Nu de beroepsgronden die betrekking hebben op de politieke overtuiging en dus op het vluchtelingschap slagen, zal de rechtbank einduitspraak doen en in deze procedure niet overgaan tot het stellen van prejudiciële vragen over de (nadere) uitleg van artikel 15 Kwalificatierichtlijn. Het besluit zal worden vernietigd.
30. De rechtbank overweegt dat indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit het standpunt dat eiseres geen behoefte aan internationale bescherming heeft handhaaft, verweerder een actuele beoordeling zal moeten maken van de vraag of eiseres verblijf op reguliere gronden moet worden toegestaan. Eiseres heeft in beroep aangevoerd sinds november 2020 een relatie met een Nederlandse man te hebben en heeft hiertoe ook een kopie van het paspoort van deze man overgelegd en gemotiveerd aangegeven hun relatie niet in Venezuela inhoud te kunnen geven en voort te kunnen zetten.
31. De rechtbank zal een termijn verbinden aan het opnieuw op de aanvraag beslissen. Verweerder heeft er voor gekozen niet ter zitting te verschijnen, zodat de rechtbank niet aan verweerder kan vragen welke termijn haalbaar is voor verweerder. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop zal de rechtbank een termijn van zes weken stellen. De rechtbank heeft bij het bepalen van deze termijn rekening gehouden met de mogelijkheid dat verweerder, indien hij niet tot inwilliging overgaat, eiseres -alsnog- aanvullend zal horen over haar relatie met een Nederlandse man om een zorgvuldige ambtshalve toetsing van mogelijke aanspraken op regulier verblijf te maken.
32. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.