ECLI:NL:RBDHA:2022:10819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
c/09/630907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders over de minderjarige, geboren in 2013. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigd werd door de conflicten tussen de moeder en de pleegouders. De minderjarige verblijft al sinds 2018 bij de pleegouders en de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling verloopt moeizaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige klem zit tussen de ouders en de pleegouders, wat leidt tot loyaliteitsproblemen en een negatieve impact op haar ontwikkeling.

De rechtbank heeft overwogen dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De moeder heeft aangegeven dat zij twijfelt aan de geschiktheid van de pleegouders, maar de rechtbank oordeelt dat de continuïteit en stabiliteit voor de minderjarige voorop staan. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag van beide ouders te beëindigen en de voogdij te beleggen bij de William Schrikker Stichting, die als neutrale partij zal optreden. De rechtbank benadrukt dat de ouders, ondanks de beëindiging van het gezag, een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de minderjarige en dat er gewerkt moet worden aan een goede omgangsregeling.

De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de minderjarige, waarbij de rechtbank de belangen van het kind vooropstelt, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/630907 /FA RK 22-3834
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
Beschikking van de enkelvoudige kamer
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
in de zaak naar aanleiding van het op 16 juni 2022 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.A. Hoste, gevestigd te Den Haag,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.S. Krol, gevestigd te Rotterdam,

[pleegmoeder]

hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
en
[pleegvader]
,
hierna te noemen: de oom moederszijde,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

de beoogd voogdes.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 27 september 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk Bosnisch;
  • de (netwerk)pleegouders.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de pleegouders.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 9 juni 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 15 juni 2022 tot 15 juni 2023, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] verblijft sinds 2018 bij de pleegouders. De relatie tussen de moeder en pleegouders en tussen de moeder en de hulpverlening is moeizaam. [minderjarige] heeft hier veel last van, omdat de pleegouders en de moeder ruzie hebben waar [minderjarige] bij is. [minderjarige] wordt betrokken in deze strijd en dat maakt dat [minderjarige] last heeft van loyaliteitsproblemen. [minderjarige] heeft het gevoel dat zij dingen moet oplossen en de trooster/bemiddelaar moet zijn. Dat [minderjarige] haar best doet om het hele systeem het naar de zin te maken, getuigt mogelijk van een vorm van parentificatie. De Raad maakt zich zorgen over de gevolgen voor [minderjarige] op het gebied van de persoonlijke en sociaal-emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van haar eigen autonomie. [minderjarige] komt niet toe aan haar eigen ontwikkelingstaken. Het is van belang dat er aandacht komt voor de onderlinge verstandhoudingen en hierin ligt ook een verantwoordelijkheid voor de gecertificeerde instelling.
De ouders kampen met persoonlijke problematiek en daardoor is het gedrag dat gepaard gaat met deze problematiek soms onvoorspelbaar voor [minderjarige] . De moeder heeft in 2019 aangegeven dat zij overbelast is geraakt, waardoor de terugplaatsing niet van de grond kwam. Een plaatsing bij de vader is niet aan de orde. De draagkracht van de vader is verminderd. De vader worstelt met zijn verleden (trauma door oorlog) en hij probeert zelf nog steeds om maatschappelijk mee te kunnen draaien. Daarnaast is het niet in het belang van [minderjarige] als de vader alleen het gezag behoudt, omdat dit mogelijk de ouders tegenover elkaar zet.
De aanvaardbare termijn over het perspectief is voor [minderjarige] verstreken. Het gezag van de ouders moet worden beëindigd, zodat er voor [minderjarige] geen onzekerheid meer bestaat over waar zij gaat wonen. De Raad verwacht dat dit [minderjarige] meer rust zal geven waardoor zij zich verder kan ontwikkelen. Verder is het van belang dat de hulpverlening die [minderjarige] nodig heeft doorgang kan vinden en dat dit niet afhangt van toestemming van de ouders. Het geven van toestemming door de ouders heeft eerder voor een moeizame samenwerking gezorgd en opschorting van de hulpverlening. De voogdij dient te worden belegd bij een onafhankelijke partij, te weten de WSS, die de besluiten over [minderjarige] kan overnemen.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Namens de gecertificeerde instelling is het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] heeft aangegeven bij haar oma en oom te willen blijven wonen. Op dit moment is er wel omgang tussen de vader en [minderjarige] , maar ligt de omgang tussen de moeder en [minderjarige] stil. Er is strijd over de omgang en er zijn conflicten geweest tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde. Het is nog niet gelukt om hierover in gesprek te gaan met de moeder. De school wil toestemming voor een intelligentieonderzoek, zodat onderzocht kan worden waar [minderjarige] ondersteuning bij nodig heeft. De moeder heeft nog geen toestemming gegeven. De samenwerking verloopt moeizaam en het is lastig om tot afspraken te komen. De verwachting is dat dit in het vrijwillig kader niet zal veranderen. Nu er niet meer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] , dient het gezag van beide ouders te worden beëindigd waarbij een neutrale partij wordt benoemd die beslissingen kan nemen in het belang van [minderjarige] .
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij twijfelt of een beëindiging van haar gezag de beste maatregel is. Als een gezagsbeëindiging nodig is om [minderjarige] rust te geven en haar bij haar pleegouders te laten opgroeien, dan wil de moeder [minderjarige] dat geven. Het is voor de moeder belangrijk dat [minderjarige] weet dat de moeder er achter staat dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. Zij wil niet dat dingen anders verwoord worden naar [minderjarige] en dat dit schade in het contact met [minderjarige] met zich brengt. De moeder wil niet dat [minderjarige] tussen iedereen instaat. De moeder is teleurgesteld dat in het proces uiteindelijk niet meer is gewerkt aan een thuisplaatsing. De moeder heeft destijds vanwege het overlijden van haar vader in emotionele toestand toestemming gegeven voor de netwerkplaatsing. Het was toen niet in het belang van [minderjarige] dat zij thuis zou gaan wonen. Er waren afspraken gemaakt en er zou worden gewerkt aan bezoekuitbreiding en logeren, maar daarvan is niets terecht gekomen.
Er zal hoe dan ook gekeken moeten worden naar een goede omgangsregeling. In dat kader is namens moeder aangevoerd dat als alternatief het kader van de ondertoezichtstelling gebruikt kan worden om doelen te gaan behalen en het systeem op één lijn te krijgen. Volgens de moeder wil zij wel toestemming geven voor onderzoeken vanuit school, maar in de papieren van school staat verkeerde informatie en dit moet eerst verbeterd worden. Tenslotte is nog namens moeder aangevoerd of de hulpverlening niet in het vrijwillig kader kan worden voortgezet: dit is onvoldoende onderzocht. Het perspectief is duidelijk en er hoeven alleen nog afspraken gemaakt te worden over de omgang. Het is belangrijk om rust te creëren, maar de vraag is of dit te bereiken is met het beëindigen van het gezag. Wellicht dat een bijzonder curator kan onderzoeken wat [minderjarige] echt wil. Deze kan ook onderzoeken of het behoud van het gezag van enkel vader het loyaliteitsconflict kan wegnemen.
Door en namens de vader is verweer gevoerd. Door de Raad is onvoldoende onderbouwd dat er meer rust zal komen wanneer de vader geen gezag meer heeft. De zorgen die er zijn betreffen het contact tussen de moeder en grootmoeder moederszijde. De samenwerking tussen de vader en de pleegouders verloopt goed. De vader heeft hard aan zichzelf gewerkt en hij heeft elke zaterdag onbegeleid contact met [minderjarige] . De vader ziet dat [minderjarige] het naar haar zin heeft bij de pleegouders en hij steunt de plaatsing bij de pleegouders. Het gaat om duidelijkheid voor [minderjarige] . Er is duidelijk over het perspectief en de omgang. De vader werkt mee aan de hulpverlening en verleent zijn toestemming. Een gezagsbeëindiging is de zwaarste maatregel. Het hof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:76) heeft aangegeven dat gezagsbeëindiging alleen aan de orde is wanneer gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Er is niet in het rapport van de Raad terug te lezen dat dit hier het geval is. Er zijn minder ingrijpende middelen zoals een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. [minderjarige] is zich waarschijnlijk niet bewust van wat een gezagsbeëindigende maatregel inhoudt. Daarom heeft het ook niet de voorkeur om een bijzonder curator te benoemen en [minderjarige] daarmee te belasten. De advocaat heeft verzocht om het verzoek af te wijzen.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Ten aanzien van het onder a. genoemde is het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een kind een redelijke termijn is, is mede afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling sluit daar volgens de wetgever niet bij aan.
In de context van de toepassing van dit artikel zijn voorts het Verdrag inzake de rechten van het kind (“IVRK”) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”) van belang, meer in het bijzonder artikel 3 en 20 van het IVRK (belangen van het kind, bijzondere bescherming van het uithuisgeplaatste kind) en artikel 8 van het EVRM (family life) en de uitleg van deze artikelen zoals deze door de (Europese) rechter is gegeven.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind geldt dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Op grond van artikel 8 EVRM geldt dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven deze zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat op zich aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Immers, uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Dit wordt veroorzaakt doordat [minderjarige] klem zit tussen aan de ene kant de pleegouders en aan de andere kant de ouders. Alhoewel de spanningen tussen de vader en de pleegouders zijn verminderd, maken de moeder en de pleegouders ruzie in het bijzijn van [minderjarige] . [minderjarige] lijkt een bemiddelende rol te willen spelen, iets wat niet passend is voor een meisje van acht jaar. De rechtbank deelt de zorgen over wat de gevolgen hiervan zijn voor [minderjarige] op het gebied van haar persoonlijke en sociaal-emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van haar eigen autonomie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat de samenwerking tussen de moeder en de jeugdbeschermer moeizaam verloopt waardoor er weinig concrete afspraken gemaakt kunnen worden. Er is strijd over de omgang, met als gevolg dat er momenteel zelfs geen omgang tussen [minderjarige] en haar moeder is. Tenslotte: [minderjarige] verblijft al ruim vier jaar bij pleegouders, waarbij reeds geruime tijd geleden is bepaald dat het perspectief niet langer bij ouders ligt.
De rechtbank is in die omstandigheden en mede gelet op de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van [minderjarige] van oordeel dat ouders niet binnen een aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kunnen en zullen opnemen. In het kader van de ondertoezichtstelling is daarop de afgelopen jaren door de gecertificeerde instelling ook niet meer ingezet.
Het belang van [minderjarige]
is vóór de onderhavige uithuisplaatsing bij netwerkpleegouders al meerdere keren uit huis geplaatst geweest, omdat ouders niet altijd voldoende beschikbaar waren om voor haar te zorgen. Er was bovendien sprake van zorgelijk gedrag bij [minderjarige] , voortdurende ruzies tussen ouders en hulpverlening die - mede door de opstelling of (on)mogelijkheden van de ouders op dat moment, niet tot resultaten kwam. Ook tijdens de onderhavige plaatsing heeft [minderjarige] moeten ervaren dat ouders wisselend wel of niet (moeder) of in het geheel niet beschikbaar waren (vader) om voor haar te zorgen.
De rechtbank moet bovendien terugkijkend constateren dat [minderjarige] vrijwel haar gehele leven wordt geconfronteerd met volwassenen (ouders, pleegouders, hulpverleningsinstanties, de gecertificeerde instelling) die het - om welke reden dan ook - vaak niet eens met elkaar kunnen worden over aangelegenheden die [minderjarige] (direct) aangaan. De rechtbank is van oordeel dat in die omstandigheden een belangrijke basis voor [minderjarige] , het kunnen vertrouwen op aanwezige en veilige opvoeders ernstig is geschaad. Daarbij geldt verder dat ook tijdens de onderhavige uithuisplaatsing sprake blijft van ruzies en conflicten, met name tussen de moeder en pleegouders. En ook de samenwerking tussen met name de moeder en de gecertificeerde instelling verloopt - zoals gezegd - verre van vlekkeloos, zelfs zover dat [minderjarige] op dit moment haar moeder niet ziet. Wat ook zij van de achtergronden daarvan: vanuit het gezichtspunt en het belang van [minderjarige] een zeer negatieve ervaring.
Het belang van [minderjarige] is tegen de achtergrond van het voorgaande duidelijk: zij verdient een opvoedomgeving waarbij ze zich emotioneel veilig kan voelen, waarbij de onvoorspelbaarheid van het gedrag van de volwassenen om haar heen zo veel als mogelijk wordt weggenomen (zie ook p. 25 van het Raadsrapport). Vervolgens behoeft de vraag beantwoording of deze doelstelling(en) niet op een andere wijze dan door de Raad verzochte gezagsbeëindiging van ouders kunnen worden bereikt, dan wel of die doelstellingen in redelijke verhouding staan tot de maatregel van de beëindiging van het gezag. De rechtbank zal deze vragen voor beide ouders afzonderlijk beantwoorden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de moeder het erg moeilijk heeft met de plaatsing van [minderjarige] bij pleegouders. Nog onlangs, op de vorige zitting in juni van dit jaar (verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing), is door of namens moeder aangegeven dat zij twijfelt aan de geschiktheid van het pleeggezin, waarbij de vraag is opgeroepen of een neutraal pleeggezin niet beter zou zijn voor [minderjarige] . Ook is bij die gelegenheid door of namens de moeder aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Het is de rechtbank zeer duidelijk dat de moeder zeer teleurgesteld is, dat zij andere verwachtingen had van de kinderbeschermingsmaatregelen en dat zij van mening is dat de hulpverlening dingen niet heeft waargemaakt en/of zich niet aan afspraken gehouden. De moeder heeft een reactie van 23 pagina’s op het concept rapport van de Raad geschreven, die in dat verband boekdelen spreekt. De rechtbank slaat ook acht op hetgeen moeder op de zitting heeft gezegd: de rechtbank leest tussen de regels door dat zij het liefst zelf voor [minderjarige] zou zorgen en het moet voor haar bijzonder pijnlijk zijn dat de werkelijkheid niet overeenkomt met die wens. De rechtbank zal ook de laatste zijn die moeder die wens zou tegenwerpen en het is ook duidelijk dat zij zelf ook erg lijdt onder de spanningen met het pleeggezin. Feit is echter wel dat ondanks de jarenlange ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en het daarmee gepaarde tijdsverloop de acceptatie van de huidige plaatsing in het netwerk door moeder eerder wankel is gebleven en dat er bij voortduring sprake blijft van ruzies en conflicten, hetgeen evident niet in het belang is van [minderjarige] , net zozeer als overigens kwesties, zoals die waarbij toestemming van ouders vereist is en die in het verleden en ook nu voor vertraging in bijvoorbeeld hulpverlening zorg(d)en.
Los van het feit dat het voortdurend verlengen van kinderbeschermingsmaatregelen niet de bedoeling van de wetgever is, is de rechtbank van oordeel dat dit in de onderhavige omstandigheden ook geen reëel alternatief is voor een beëindiging van het gezag van de moeder. Ten eerste omdat het verlengen zich niet goed verdraagt met de duidelijkheid over het toekomstperspectief die voor [minderjarige] zo wenselijk is en een situatie laat voortbestaan waar het risico op blijven klem zitten voor [minderjarige] zeer groot blijft. Ten tweede omdat de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de onderhavige kinderbeschermingsmaatregelen ondertussen voor de moeder een extra stressfactor zijn die eerder bijdragen aan conflicten dan aan het oplossen daarvan. Echter, het omgekeerde, een vrijwillig kader met behoud van gezag van moeder is juist vanwege de moeizame familiaire verhoudingen en het verloop van de kinderbeschermingsmaatregelen naar het oordeel van de rechtbank ook geen reëel alternatief. Kortom, als het gaat om het gezag van de moeder ziet de rechtbank geen minder bezwarende alternatieven dan de maatregel van de beëindiging van haar gezag. Het belang van [minderjarige] is (zie hierboven), mede gelet op haar nog relatief jonge leeftijd, zwaarwegend en weegt ook zwaarder dan het belang van moeder om het gezag te behouden. In die zin is de maatregel van gezagsbeëindiging van de moeder naar het oordeel van de rechtbank ook proportioneel.
In relatie tot de vader realiseert de rechtbank zich dat zijn situatie verschilt met die van de moeder. De vader ondersteunt de plaatsing van [minderjarige] volledig en de samenwerking met pleegouders en de gecertificeerde instelling verloopt (inmiddels) goed. Op het eerste gezicht lijkt het laten voortduren van het gezag van vader over [minderjarige] , al dan niet in het kader van het voortzetten van de onderhavige kinderbeschermingsmaatregelen niet zonder meer bezwaarlijk. Echter, de rechtbank acht dit toch niet in het belang van [minderjarige] . Voorkomen moet worden dat de ouders een verschil in positie krijgen en dat zij hierdoor onderlinge strijd met elkaar krijgen, dit klemt te meer daar [minderjarige] geplaatst is bij familie van moederszijde. [minderjarige] zit al klem tussen met name haar moeder en de pleegouders en zij moet daarbij niet ook nog (weer) klem komen te zitten tussen haar ouders. De rechtbank acht het ook belastend voor [minderjarige] als zij mettertijd zou ervaren wat het verschil in positie van ouders in een dergelijk geval met zich brengt, te meer daar [minderjarige] geneigd is het welzijn van haar ouders zich zo aan te trekken. De rechtbank denkt dat met name aan situaties waarbij de moeder bijvoorbeeld moeite zou hebben met beslissingen van de vader en/of pleegouders. Een gezagsbeëindiging van ook de vader is in dit geval daarom een noodzakelijke en proportionele maatregel.
Uit al het voorgaande volgt dat door het beëindigen van het gezag van de ouders het de bedoeling is dat [minderjarige] meer rust ervaart en minder klem komt te zitten tussen alle betrokken partijen. Op deze manier kan de focus worden gelegd op de verdere ontwikkelingstaken van [minderjarige] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan de wettelijke gronden voor de beëindiging van het gezag van zowel de vader als de moeder is voldaan en dat deze maatregel noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank zal daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De rechtbank overweegt dat ook na de beëindiging van het gezag over [minderjarige] beide ouders een belangrijke rol zullen blijven spelen in haar leven. De rechtbank gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich hiervoor ook zullen blijven inspannen. Het opbouwen van de omgang met de moeder is een eerste prioriteit, de moeder zal echter wel de samenwerking met de gecertificeerde instelling moeten aangaan. Daarbij is van belang dat de vader en de moeder de rol, niet zijnde de opvoedersrol, moeten accepteren om de band met [minderjarige] te behouden en/of te versterken. Zij blijven de ouders, ook al hebben zij geen gezag meer.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De pleegouders dienen niet belast te worden met gezagsbeslissingen die de verhouding tussen hen en de ouders (verder) onder druk kunnen zetten. De rechtbank acht het daarom in het belang van [minderjarige] om de gecertificeerde instelling als neutrale partij met de voogdij te belasten. De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:
- [de man] , geboren op [geboortedag 2] 1976 te [geboorteplaats 2] Joegoslavië,
en de moeder:
- [de vrouw] geboren op [geboortedag 3] 1979 te [geboorteplaats 3] ,
over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022 door mr. E.J. Stalenberg, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.D. van den Berg als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.