In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders over de minderjarige, geboren in 2013. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigd werd door de conflicten tussen de moeder en de pleegouders. De minderjarige verblijft al sinds 2018 bij de pleegouders en de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling verloopt moeizaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige klem zit tussen de ouders en de pleegouders, wat leidt tot loyaliteitsproblemen en een negatieve impact op haar ontwikkeling.
De rechtbank heeft overwogen dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De moeder heeft aangegeven dat zij twijfelt aan de geschiktheid van de pleegouders, maar de rechtbank oordeelt dat de continuïteit en stabiliteit voor de minderjarige voorop staan. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag van beide ouders te beëindigen en de voogdij te beleggen bij de William Schrikker Stichting, die als neutrale partij zal optreden. De rechtbank benadrukt dat de ouders, ondanks de beëindiging van het gezag, een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de minderjarige en dat er gewerkt moet worden aan een goede omgangsregeling.
De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de minderjarige, waarbij de rechtbank de belangen van het kind vooropstelt, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.