ECLI:NL:RBDHA:2022:10759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en de ontvankelijkheid daarvan in het licht van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Eritrees, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag in een eerder besluit van 6 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder nog steeds bescherming genoot in Duitsland. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die in februari 2020 niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij sinds april 2018 internationale bescherming in Duitsland had. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die zijn aanvraag opnieuw moesten beoordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de volgorde van toetsing niet correct had toegepast. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe informatie die eiser had aangedragen, waaronder correspondentie met Duitse autoriteiten, niet was betrokken bij de eerdere procedure en dus als nieuw moest worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom deze nieuwe informatie de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk vergrootte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe feiten en omstandigheden in overweging moesten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.501
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Spapens),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.502, op 27 januari 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2001. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag in het besluit van 24 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser sinds 27 april 2018 internationale bescherming in Duitsland heeft. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit van 24 februari 2020. Daarom staat het besluit in rechte vast. Op 15 december 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die opvolgende aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit.
Besluitvorming door verweerder
2. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard om twee redenen. In het bestreden besluit noemt verweerder als eerste reden dat eiser nog altijd bescherming geniet in Duitsland (de a-grond).1 Dit blijkt namelijk uit de gegevens in
1. Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eurodac. De tweede reden waarom verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, is omdat eiser sinds de vorige afwijzing geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken (de d-grond).2 De reden daarvoor is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland geen rechtmatig verblijf meer heeft.
Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder en betwist beide afwijzingsgronden. Eiser voert – voor zover hier van belang - aan dat uit Eurodac weliswaar blijkt dat hij in 2018 in bezit is gesteld van een asielvergunning voor Duitsland, maar niet dat zijn vergunning nog steeds geldig is. Verweerder had daarom moeten nagaan of de bescherming nog steeds op hem van toepassing is. Met de mailwisseling van 29 april 2021 tussen Pro Asyl en Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) heeft eiser in ieder geval een begin van bewijs geleverd dat in Duitsland dezelfde regeling geldt als in Nederland en dat het verblijf wordt ingetrokken als de persoon langer dan zes maanden in het buitenland verblijft. Uit de correspondentie van 2 augustus 2021 met VWN blijkt dat het dossier van eiser in Duitsland niet meer is terug te vinden. Eiser heeft verder op 20 januari 2022 per mail contact gezocht met de Duitse autoriteiten in Hamburg, die hebben laten weten dat zij eiser op geen enkele wijze (ook niet op basis van zijn Eurodac registratienummer) kunnen terugvinden in hun administratie. Daarom hebben ze eiser verwezen naar de Dublin Unit van de Budensambt für Migration und Flüchtelinge (BAMF). Eiser is nog steeds in afwachting van de uitkomst van dit onderzoek. Tot stelt eiser dat het tijdsverloop sinds de vorige procedure een nieuw feit is.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt het volgende voorop. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat bij een opvolgende asielaanvraag eerst moet worden beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (d-grond). Pas als er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, komt de vraag aan de orde of de vreemdeling door deze nieuwe feiten of omstandigheden nu wel in aanmerking komt voor een asielvergunning. De rechtbank oordeelt dat deze volgorde van toetsing niet goed is toegepast in het bestreden besluit. Daarin wordt namelijk eerst uitgebreid ingegaan op de a-grond en de d-grond wordt vervolgens heel summier afgedaan. Om de juiste volgorde van toetsing aan de houden, gaat de rechtbank in haar oordeel eerst in op de motivering van verweerder of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Nieuwe feiten of omstandigheden (d-grond)
5. In het arrest L.H. tegen Nederland3 heeft het HvJ EU uitgelegd dat de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag van een volgend asielverzoek verloopt langs twee stappen. Verweerder moet eerst onderzoeken of de als nieuw aangevoerde elementen of bevindingen niet al in de vorige procedure zijn betrokken (stap 1). Vervolgens moet
2 Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
3 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 juni 2021 in de zaak van
L.H. tegen Nederland, ECLI:EU:C:2021:478.
verweerder beoordelen of deze elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming (stap 2).
6. De rechtbank stelt vast dat de onder 3 genoemde mailwisselingen met Pro Asyl, VWN en de Duitse autoriteiten in Hamburg geen onderdeel uitmaakten van de vorige procedure. In zoverre zijn deze stukken/informatie dus nieuw. Hoewel verweerder dit in het bestreden besluit niet nadrukkelijk zo heeft verwoord, blijkt daaruit wel dat verweerder erkent dat deze stukken niet zijn betrokken bij de vorige asielaanvraag van eiser. Dat kan ook niet, want deze stukken dateren van na afloop van de vorige procedure van eiser. Verweerder heeft stap 1 dus impliciet wel genomen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder stap 2 vervolgens niet goed doorlopen. Verweerder heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd waarom de nieuwe stukken/informatie de kans dat eiser voor internationale bescherming in aanmerking komt niet aanzienlijk groter maken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
8. Bij de opvolgende aanvraag heeft eiser gesteld dat de verantwoordelijkheid van Duitsland op 27 december 2021 is komen te vervallen. Eiser heeft daarbij gewezen op het feit dat hij sinds 27 april 2018 bescherming geniet in Duitsland, maar dat deze verantwoordelijkheid verloopt twee jaar na de datum waarop de vergunning verloopt.4 In de zienswijze brengt eiser nog informatie op twee andere punten naar voren, zoals hiervoor onder 3 ook al beschreven. Hij wijst namelijk ten eerste op de mailwisseling tussen Pro Asyl en VWN waaruit volgens eiser blijkt dat Duitsland een verblijfsstatus intrekt als persoon langer dan zes maanden in het buitenland blijft. Ten tweede wijst eiser op de correspondentie met VWN waaruit blijkt dat zijn dossier niet meer terug te vinden is in Duitsland.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser in zijn aanvraag en zienswijze voldoende aanknopingspunten heeft genoemd die twijfel zaaien over de vraag of eiser nog een asielvergunning heeft in Duitsland. Deze aanknopingspunten worden bevestigd door het gegeven dat eiser na het bestreden besluit contact heeft gezocht met de Duitse autoriteiten in Hamburg. Zij hebben laten weten dat eiser op geen enkele manier in hun administratie terug te vinden is terwijl uit de stukken blijkt dat ze hebben gezocht aan de hand van eisers gegevens in Eurodac. De autoriteiten in Hamburg hebben eiser daarom verwezen naar de Dublin Unit van BAMF. Eiser is nog steeds in afwachting van dit onderzoek. Nu de rechtbank asielzaken in beroep ex-nunc moet toetsen5, betrekt zij de mailwisseling tussen autoriteiten in Hamburg en eiser bij de boordeling van het beroep.
10. Gelet op de informatie die eiser in deze aanvraag, de zienswijze en na het bestreden besluit naar voren heeft gebracht, heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat eiser nog een asielvergunning en/of subsidiaire bescherming in Duitsland geniet. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat uit het Eurodac-onderzoeksresultaat niet blijkt dat de vergunning is ingetrokken, beëindigd, niet is verlengd toen eiser dit verzoek heeft ingediend of van rechtswege nog steeds geldig is. Maar deze opmerking is in het licht van deze stukken/informatie ontoereikend. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangedragen
4 Dit volgt artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening (Verordening nr. 604/2013).
5 Artikelen 83 en 83a van de Vreemdelingenwet 2000.
stukken/informatie de kans niet aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming.
Bescherming in een andere lidstaat (de a-grond)
11. De rechtbank is van oordeel dat de andere afwijzingsgrond waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd ook geen stand kan houden. Aan deze afwijzingsgrond wordt namelijk eventueel pas toegekomen als er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, maar dat heeft verweerder nu juist niet goed gemotiveerd.
Conclusie
12. Er is dus sprake van een gebrekkige motivering om tot de conclusie te komen dat de onder 3 genoemde stukken/informatie niet nieuw zijn en dat de aanvraag daarom niet- ontvankelijk is. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus op grond van artikel 8:51a van de Awb toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient een nieuwe motivering te maken met betrekking tot stap 2. Dit laat de mogelijkheid open dat verweerder alsnog tot de conclusie komt dat er sprake is van nieuwe elementen of omstandigheden. Dit mogelijke scenario leidt ertoe dat verweerder de aanvraag van eiser dient te beoordelen in het licht van die eventuele nieuwe elementen en bevindingen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. Y. Sneevliet A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.