9.4.Verweerder heeft verder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het voor hem betekent om aangesloten te zijn bij organisaties voor homoseksuelen. Eiser heeft verklaard dat hij zich in Nederland heeft aangesloten bij de organisatie Sandro in Amsterdam. Eiser heeft hierover verklaard dat hij
zocht naar mensen die in hetzelfde schuitje zitten en dat hij moe is. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser daarmee niet heeft uitgelegd wat het persoonlijk voor hem betekent om aangesloten te zijn bij Sandro. Eiser heeft verder verklaard dat hij zich in Tunesië heeft gewend tot de Stichting Shams, een organisatie voor gays waar mensen hun geaardheid openlijk uiten. Eiser heeft met zijn verklaringen niet uitgelegd hoe het voor hem was om zich, in een maatschappij waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd, aan te sluiten bij een organisatie voor homoseksuelen die zich openlijk uiten.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser, met het door hem in beroep ingediende rapport van LHBT+ Asylum Support, zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet alsnog geloofwaardig heeft gemaakt. Een dergelijk rapport kan immers op zichzelf bezien zelden leiden tot overtuigend bewijs van een gestelde homoseksuele geaardheid. Onder omstandigheden kan het wel ondersteunend bewijs leveren van de verklaringen van de vreemdeling. Dit is in het bijzonder het geval waar het gaat om informatie van feitelijke aard of verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag.1 Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Het rapport bevat alleen een eigen analyse van de opsteller van het rapport, de heer Kortekaas, over de verklaringen die eiser tijdens
het gehoor bij verweerder heeft afgelegd en een eigen beoordeling over het standpunt van verweerder ten aanzien van de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754. geaardheid. Het rapport bevat geen informatie van feitelijke aard of verklaringen over feitelijk gedrag van eiser.
11. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder ook de problemen die eiser stelt te hebben gehad in verband met zijn geaardheid, ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn problemen met [C] . Eiser heeft met zijn verklaringen niet inzichtelijk gemaakt wanneer en hoe zijn problemen met [C] zijn ontstaan. Ook heeft hij niet inzichtelijk gemaakt welke concrete problemen hij had met [C] . Verweerder heeft eiser gevraagd om één incident met [C] in detail te beschrijven. Eiser heeft verklaard dat het meerdere keren is gebeurd, dat zijn geld en spullen werden afgepakt, en dat hij één keer met zijn vriend zat en dat hij toen tegen zijn wil naar [C] moest. Deze verklaringen mocht verweerder onvoldoende vinden, zeker nu eiser stelt dat hij gedurende een periode van zes of zeven jaar problemen heeft ondervonden met [C] .
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de door hem afgelegde verklaringen in strijd met WI 2019/17 niet of onvoldoende in onderlinge samenhang heeft betrokken. Uit de alinea’s 9.1 tot en met 9.4 en 11 blijkt juist dat verweerder aspecten aan eiser tegenwerpt die zien op essentiële onderdelen van zijn verhaal, namelijk inzake zijn privéleven, huidige en voorgaande relaties, contacten met lhbti-organisaties in Tunesië en in Nederland en inzake de problemen die hij stelt te hebben ondervonden met [C] . Gelet op al deze aspecten, in samenhang bezien, heeft verweerder de verklaringen van eiser inzake zijn gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig mogen vinden. Van (teveel) focus door verweerder op detailniveau is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
13. Op basis van wat in de alinea’s 9 tot en met 12 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Wat eiser overigens heeft aangevoerd over deze punten, behoeft geen bespreking meer.
14. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een inreisverbod aan hem heeft opgelegd. In het voornemen is namelijk niet of onvoldoende kenbaar opgenomen dat het voornemen bestond om een inreisverbod aan eiser op te leggen. Eiser heeft hier daarom in de zienswijze niet op gereageerd. Verweerder heeft bovendien niet gemotiveerd waarom het inreisverbod is opgelegd.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser heeft kunnen opleggen. Verweerder heeft zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit maakt dat verweerder terecht een inreisverbod tegen eiser heeft uitgevaardigd en dat verweerder de duur daarvan in beginsel heeft mogen vaststellen op twee jaar.2 Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om geen inreisverbod op te leggen of om de duur ervan te verkorten.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat in het voornemen niet of onvoldoende
2 Artikel 62, tweede lid en artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingen wet 2000 (Vw) en artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
kenbaar is gemaakt dat aan hem een inreisverbod zou worden opgelegd en dat eiser hier daarom niet of onvoldoende op heeft kunnen reageren. In het voornemen staat namelijk dat het voornemen bestaat om een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar en dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen op het (gehele) voornemen. Voorts vloeit de oplegging van het inreisverbod en de duur ervan (in beginsel) voort uit de wet.3 Ook vloeit uit de wet voort dat eiser individuele omstandigheden naar voren mag brengen ten aanzien van het voornemen tot oplegging van het inreisverbod.4 Gelet op de bewoordingen in het voornemen, op hetgeen in de wet is bepaald en op de omstandigheid dat eiser werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde, is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt ten aanzien van het inreisverbod in de zienswijze naar voren te brengen. Ter zitting of in
zijn nadere schriftelijke reactie van 18 februari 2022 heeft eiser overigens in dit verband ook geen persoonlijke feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.