ECLI:NL:RBDHA:2022:10747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Tunesische eiser op basis van geloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tunesische eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die problemen ondervond vanwege zijn homoseksuele geaardheid, voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen omdat hem geen medisch onderzoek was aangeboden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om een medisch onderzoek aan te bieden, aangezien er geen aanknopingspunten waren dat de psychische gesteldheid van eiser zijn verklaringen over asielmotieven had beïnvloed. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat zijn homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen geloofwaardig waren. De rechtbank vond dat verweerder voldoende had gemotiveerd wat van eiser verwacht mocht worden, gezien zijn achtergrond en opleidingsniveau. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij daarmee ondervond, onvoldoende waren onderbouwd en dat verweerder deze als ongeloofwaardig mocht aanmerken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde het inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1107
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Neijzen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1108, op 15 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N.S. Briefkani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 16 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de beroepsgrond van eiser inzake het inreisverbod en heeft vervolgens eiser in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Tunesische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft asiel gevraagd omdat hij in Tunesië problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Eiser heeft Tunesië ook verlaten vanwege sociaaleconomische omstandigheden. Verder heeft eiser verklaard dat hij uit een weeshuis komt en in verband hiermee problemen heeft ondervonden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • homoseksuele geaardheid en daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over het weeshuis niet aangemerkt als relevant element omdat niet duidelijk is welke problemen eiser in verband hiermee heeft ondervonden. Niet gesteld of gebleken is dat dit de reden was voor het vertrek van eiser uit Tunesië. Verweerder heeft de door eiser genoemde sociaaleconomische omstandigheden ook niet aangemerkt als relevant element, omdat deze geen raakvlak hebben met het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
3. Verweerder vindt het element onder (1) geloofwaardig en het element onder (2) niet.
Over het niet aanbieden van een medisch onderzoek
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder hem ten onrechte geen medisch onderzoek door MediFirst heeft aangeboden. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt evident dat eiser ernstige psychische klachten heeft. Eiser heeft namelijk verteld dat hij automutileert, zelfmoordpogingen heeft gedaan en dat hij moe is en stress heeft. Verweerder had door middel van een medisch onderzoek door MediFirst moeten laten onderzoeken wat het effect is van de psychische klachten op de mogelijkheid van eiser om te kunnen verklaren.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het niet noodzakelijk heeft mogen vinden om een medisch onderzoek door MediFirst aan te bieden. In het verslag van het gehoor veilig land van herkomst zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat eiser vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat is geweest om te verklaren over zijn asielmotieven. Uit het verslag van het gehoor blijkt juist dat eiser aan het begin van het gehoor is gevraagd of hij lichamelijk en geestelijk in staat was om het gehoor te laten plaatsvinden. Eiser heeft daarop bevestigend geantwoord. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet wist wat ‘in staat zijn tot’ betekende. De vraag van de hoorambtenaar is immers vertaald door de tolk en eiser heeft niet gesteld dat hij de tolk niet goed heeft kunnen begrijpen of verstaan. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat hij niet ontkennend op de vraag van de hoorambtenaar durfde te antwoorden omdat hij als kwetsbare asielzoeker in een ongelijke machtsverhouding tot de hoorambtenaar staat. De rechtbank ziet voor de juistheid van deze stelling geen aanknopingspunten in het verslag van het gehoor. Uit het verslag blijkt juist dat de hoorambtenaar eiser aan het begin van het gehoor heeft meegedeeld dat hij in vrijheid kan spreken en dat alles wat wordt besproken vertrouwelijk wordt behandeld. Het had eiser dus redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat het hem vrij stond om te zeggen of hij zich wel of niet in staat voelde om te verklaren. De stelling van eiser dat van hem niet kan worden verlangd om binnen de korte periode waarin hij in Nederland verblijft zelf een medische behandeling op te starten, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook in beroep is immers een medische onderbouwing van de psychische klachten uitgebleven. Eiser heeft verder ter zitting gesteld dat hij om een arts heeft gevraagd en dat dit niet is gelukt, maar heeft ook deze stelling niet onderbouwd.
Over het referentiekader
6. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn zeer gebrekkige referentiekader. Eiser wijst er in dit verband op dat verweerder zijn psychische gesteldheid niet heeft betrokken. Eiser vindt verder dat verweerder zijn persoonlijke situatie en achtergrond niet of onvoldoende heeft betrokken. Hij is namelijk opgegroeid in een weeshuis en heeft niet of nauwelijks een opleiding gevolgd. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe deze aspecten
van invloed zijn op het begrips- en ontwikkelingsniveau van eiser en daarmee op zijn mogelijkheden om te verklaren.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd wat aan verklaringen van eiser verwacht mag worden, gelet op zijn referentiekader. Verweerder heeft daarbij geen rekening hoeven houden met eisers gestelde psychische klachten, nu deze niet zijn onderbouwd en er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de psychische gesteldheid van eiser van invloed is geweest op zijn mogelijkheid om te verklaren. De rechtbank verwijst in dit verband naar het oordeel in alinea 5. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd hoe bij de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening is gehouden met eisers persoonlijke situatie en achtergrond. Verweerder heeft voorop gesteld dat eiser een man van 26 jaar oud is, die stelt uit een weeshuis te komen, geen familie te hebben, de basisschool tot de derde klas te hebben gevolgd en die stelt het moeilijk te vinden om dingen onder woorden te brengen. Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat, hoewel eiser laag opgeleid is, niet gesteld of gebleken is dat hij in het geheel niet in staat is om zelf zaken inzichtelijk te maken, al dan niet in eenvoudige bewoordingen. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij over gevoelens en gedachtes inzake gebeurtenissen die hij zelf heeft meegemaakt, in eenvoudige bewoordingen kan verklaren. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat van eiser, die stelt ongeveer twaalf jaar als homoseksueel te hebben geleefd in Tunesië, waar dat niet wordt geaccepteerd, mag worden verwacht dat hij inzichtelijk kan maken hoe dit voor hem is geweest. Verweerder heeft ook mogen aanvoeren dat van eiser, die stelt twee langdurige relaties te hebben gehad, mag worden verwacht dat hij kan vertellen over deze relaties en over (feitelijke) gebeurtenissen die hij samen met zijn
(ex-)partners zou hebben meegemaakt. Verweerder heeft tot slot niet ten onrechte aangevoerd dat, gelet op het lage opleidingsniveau van eiser, in mindere mate van hem wordt verwacht dat hij exacte data kan noemen van gebeurtenissen en dat hij kennis heeft van de juridische situatie van homoseksuelen in Tunesië.
Over de geloofwaardigheid van eisers homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen
9. Eiser voert voorts aan dat verweerder zijn standpunt, dat de homoseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig worden geacht, onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte teveel gefocust op details en heeft de verklaringen van eiser niet in onderlinge samenhang beoordeeld. Verweerder heeft daarmee een onjuiste toepassing gegeven aan WI 2019/17. Eiser heeft verder een rapport ingediend van LGBT+ Asylum Support van 13 februari 2022.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij summier heeft verklaard over de bewustwording van zijn homoseksuele geaardheid en hoe hij hiermee om ging. Eiser heeft verklaard dat hij dertien was toen hij zich realiseerde dat hij homoseksueel is. Hij heeft verklaard dat hij in bed kroop bij zijn kamergenoot, dat hij naar jongens keek in de hamam en in de sportzaal en dat hij aan een T-shirt van zijn vriend rook. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser hiermee onvoldoende heeft uitgelegd hoe hij op zijn dertiende tot het besef is gekomen dat hij homoseksueel is.
Eiser heeft verder verklaard dat hij het ‘gewoon’ vond dat hij homoseksueel is. Hij heeft echter ook verklaard dat hij in Tunesië als homoseksueel is vernederd. Verweerder heeft eiser gevraagd wat dit met hem deed. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij het zelf wel accepteert, dat hij probeert om niet op te vallen, dat hij moe is en zichzelf heeft beschadigd.
Verweerder heeft het standpunt mogen innemen dat eiser met deze verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachten en gevoelens over zijn geaardheid.
9.2.
Verweerder heeft ook het standpunt mogen innemen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het voor hem als homoseksueel was om (kort) met een vrouw samen te zijn en op papier gehuwd te zijn. Eiser heeft verklaard dat het alleen een dekmantel was en dat hij er geen gevoel bij had. Deze verklaringen heeft verweerder onvoldoende mogen vinden.
9.3.
Verweerder heeft vervolgens mogen aanvoeren dat eiser summiere en oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde relaties met [A] en [B] en over hoe hij feitelijk invulling gaf en geeft aan deze relaties. Eiser heeft verklaard dat [A] een goed hart heeft, donker is en een goed postuur heeft, dat hij alles leuk vond aan hem en dat hij en [A] alles deden net als een heteropaar, zoals samen eten en koken. Verweerder mocht méér van eiser verwachten, omdat hij heeft verklaard dat hij drie jaar lang een relatie met [A] zou hebben gehad. Eiser heeft over zijn huidige partner [B] verklaard dat hij zichzelf kan zijn bij hem, dat hij alles leuk vindt aan hem, zich prettig voelt bij hem, dat [B] een soort familie is geworden en dat hij met [B] wil trouwen. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser met deze verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hem aanspreekt in [B] , met wie hij momenteel al zo’n zes jaar een relatie stelt te hebben. Verweerder heeft ook aan eiser mogen tegenwerpen dat hij vergeten is waar in Duitsland [B] verblijft, terwijl eiser heeft verklaard dat hij juist naar [B] toe zou gaan in Duitsland.
9.4.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het voor hem betekent om aangesloten te zijn bij organisaties voor homoseksuelen. Eiser heeft verklaard dat hij zich in Nederland heeft aangesloten bij de organisatie Sandro in Amsterdam. Eiser heeft hierover verklaard dat hij
zocht naar mensen die in hetzelfde schuitje zitten en dat hij moe is. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser daarmee niet heeft uitgelegd wat het persoonlijk voor hem betekent om aangesloten te zijn bij Sandro. Eiser heeft verder verklaard dat hij zich in Tunesië heeft gewend tot de Stichting Shams, een organisatie voor gays waar mensen hun geaardheid openlijk uiten. Eiser heeft met zijn verklaringen niet uitgelegd hoe het voor hem was om zich, in een maatschappij waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd, aan te sluiten bij een organisatie voor homoseksuelen die zich openlijk uiten.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser, met het door hem in beroep ingediende rapport van LHBT+ Asylum Support, zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet alsnog geloofwaardig heeft gemaakt. Een dergelijk rapport kan immers op zichzelf bezien zelden leiden tot overtuigend bewijs van een gestelde homoseksuele geaardheid. Onder omstandigheden kan het wel ondersteunend bewijs leveren van de verklaringen van de vreemdeling. Dit is in het bijzonder het geval waar het gaat om informatie van feitelijke aard of verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag.1 Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Het rapport bevat alleen een eigen analyse van de opsteller van het rapport, de heer Kortekaas, over de verklaringen die eiser tijdens
het gehoor bij verweerder heeft afgelegd en een eigen beoordeling over het standpunt van verweerder ten aanzien van de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
geaardheid. Het rapport bevat geen informatie van feitelijke aard of verklaringen over feitelijk gedrag van eiser.
11. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder ook de problemen die eiser stelt te hebben gehad in verband met zijn geaardheid, ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn problemen met [C] . Eiser heeft met zijn verklaringen niet inzichtelijk gemaakt wanneer en hoe zijn problemen met [C] zijn ontstaan. Ook heeft hij niet inzichtelijk gemaakt welke concrete problemen hij had met [C] . Verweerder heeft eiser gevraagd om één incident met [C] in detail te beschrijven. Eiser heeft verklaard dat het meerdere keren is gebeurd, dat zijn geld en spullen werden afgepakt, en dat hij één keer met zijn vriend zat en dat hij toen tegen zijn wil naar [C] moest. Deze verklaringen mocht verweerder onvoldoende vinden, zeker nu eiser stelt dat hij gedurende een periode van zes of zeven jaar problemen heeft ondervonden met [C] .
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de door hem afgelegde verklaringen in strijd met WI 2019/17 niet of onvoldoende in onderlinge samenhang heeft betrokken. Uit de alinea’s 9.1 tot en met 9.4 en 11 blijkt juist dat verweerder aspecten aan eiser tegenwerpt die zien op essentiële onderdelen van zijn verhaal, namelijk inzake zijn privéleven, huidige en voorgaande relaties, contacten met lhbti-organisaties in Tunesië en in Nederland en inzake de problemen die hij stelt te hebben ondervonden met [C] . Gelet op al deze aspecten, in samenhang bezien, heeft verweerder de verklaringen van eiser inzake zijn gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig mogen vinden. Van (teveel) focus door verweerder op detailniveau is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
13. Op basis van wat in de alinea’s 9 tot en met 12 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Wat eiser overigens heeft aangevoerd over deze punten, behoeft geen bespreking meer.
Over het inreisverbod
14. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een inreisverbod aan hem heeft opgelegd. In het voornemen is namelijk niet of onvoldoende kenbaar opgenomen dat het voornemen bestond om een inreisverbod aan eiser op te leggen. Eiser heeft hier daarom in de zienswijze niet op gereageerd. Verweerder heeft bovendien niet gemotiveerd waarom het inreisverbod is opgelegd.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser heeft kunnen opleggen. Verweerder heeft zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit maakt dat verweerder terecht een inreisverbod tegen eiser heeft uitgevaardigd en dat verweerder de duur daarvan in beginsel heeft mogen vaststellen op twee jaar.2 Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiser geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om geen inreisverbod op te leggen of om de duur ervan te verkorten.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat in het voornemen niet of onvoldoende
2 Artikel 62, tweede lid en artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingen wet 2000 (Vw) en artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
kenbaar is gemaakt dat aan hem een inreisverbod zou worden opgelegd en dat eiser hier daarom niet of onvoldoende op heeft kunnen reageren. In het voornemen staat namelijk dat het voornemen bestaat om een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar en dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen op het (gehele) voornemen. Voorts vloeit de oplegging van het inreisverbod en de duur ervan (in beginsel) voort uit de wet.3 Ook vloeit uit de wet voort dat eiser individuele omstandigheden naar voren mag brengen ten aanzien van het voornemen tot oplegging van het inreisverbod.4 Gelet op de bewoordingen in het voornemen, op hetgeen in de wet is bepaald en op de omstandigheid dat eiser werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde, is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt ten aanzien van het inreisverbod in de zienswijze naar voren te brengen. Ter zitting of in
zijn nadere schriftelijke reactie van 18 februari 2022 heeft eiser overigens in dit verband ook geen persoonlijke feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
3 Voetnoot 2.
4 Artikel 66a van de Vw, in samenhang met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
21 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.