ECLI:NL:RBDHA:2022:10735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.3145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 februari 2022, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Zwolle, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B.H. Wezeman, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden, waaronder het feit dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich heeft onttrokken aan het toezicht, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat hij detentieongeschikt is, verworpen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg in detentie niet toereikend is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen en is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de bekendmaking. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3145

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. B.H. Wezeman.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1
Ter zitting heeft verweerder de lichte grond onder 4e laten vallen.
3. Eiser betwist de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van de lichte grond onder 4d en stelt dat er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
3.1
De rechtbank overweegt dat het betoog van eiser dat de grond 3a hem niet kan worden tegengeworpen niet slaagt. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat deze grond kan worden tegengeworpen als deze feitelijk juist is. Eiser heeft de feitelijke juistheid van grond 3a niet betwist. Dat eiser een asielzoeker is en onderweg was naar Ter Apel, wat daar ook van zij, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Eiser heeft zelf verklaard dat hij zijn paspoort in Turkije heeft verscheurd. Grond 3a mocht daarom aan eiser worden tegengeworpen. Eisers standpunt dat hij zich heeft gehouden aan de opdracht om te vertrekken en om die reden de zware grond onder 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen volgt de rechtbank evenmin. Uit de stukken blijkt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De stelling dat hij is teruggegaan naar Slovenië heeft eiser niet onderbouwd. Eiser verklaart zelf dat hij in Duitsland heeft verbleven en daar heeft gewerkt. Grond 3b mocht daarom aan eiser worden tegengeworpen. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De overige gronden hoeven geen bespreking meer.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht dan wel plaatsing in een Handhaving en Toezichtlocatie.
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich, met de in de maatregel gegeven motivering, waarbij tevens is verwezen naar de bewaringsgronden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gronden de maatregel ook daadwerkelijk kunnen dragen en dat een minder ver strekkende maatregel in het geval van eiser niet doeltreffend kan worden toegepast. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Gelet hierop is een minder ver strekkende maatregel, zoals een meldplicht, niet geïndiceerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.2
Voor zover eiser betoogt dat hij detentieongeschikt is, slaagt dit niet. Uit de Afdelingsuitspraak van 5 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:16) volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in detentie beschikbare zorg in zijn geval niet toereikend is, dat hij niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn medische omstandigheden in detentie door gebrek aan (medische) zorg zullen verslechteren. De enkele stelling van eiser is onvoldoende om te concluderen dat hij detentieongeschikt is. De medische zorgverlening in het detentiecentrum is (minstens) gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Uit het dossier blijkt weliswaar dat eiser medische problemen ervaart, maar daaruit volgt niet dat de noodzakelijke medische behandeling in het detentiecentrum niet voldoet. Dat eiser specialistische behandeling nodig heeft die niet in het detentiecentrum voorhanden is, volgt evenmin uit het medisch dossier. Ter zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat eiser bij de directeur van het detentiecentrum een onderzoek kan aanvragen naar zijn detentiegeschiktheid.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum:
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.