ECLI:NL:RBDHA:2022:10734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
20_4921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Warmenhoven, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. J.H. van Riet. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar WIA-uitkering per 14 maart 2020 werd ingetrokken op basis van een gewijzigde beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres aanvankelijk 80-100% arbeidsongeschikt werd geacht, maar na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, en dat zij lijdt aan een stoornis in de energiehuishouding.

De rechtbank heeft deskundige I.S. Hernandez-Dwarkasing benoemd om de situatie van eiseres te onderzoeken. In haar rapport concludeerde de deskundige dat eiseres op de datum in geding, 14 maart 2020, niet in staat was om te werken, maar na verdere evaluatie en een aanvullend rapport van 1 juni 2022, gaf de deskundige aan dat zij zich kon verenigen met de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van verweerder juist was en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de intrekking van de WIA-uitkering per 14 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Warmenhoven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres bericht dat zij ongewijzigd 80-100% arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de
(ex-)werkgever van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de aan eiseres toegekende WIA-uitkering per 14 maart 2020 wordt ingetrokken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , ambulant persoonlijk begeleidster van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en I.S. Hernandez-Dwarkasing, psychiater te Amersfoort, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
Op 8 maart 2022 heeft deskundige Hernandez-Dwarkasing rapport uitgebracht.
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 29 maart 2022 een reactie gegeven op het rapport van de deskundige.
Verweerder heeft op het rapport van de deskundige gereageerd bij brief van 1 april 2022 en daarbij de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2022 en van 22 april 2022 overgelegd.
De rechtbank heeft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor commentaar voorgelegd aan de deskundige. De deskundige heeft hierop bij aanvullend rapport van 1 juni 2022 geantwoord.
Eiseres heeft bij brief van 2 juni 2022 gereageerd op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals verwoord in de brief van 22 maart 2022.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
Eiseres heeft bij brief van 23 augustus 2022 aangegeven dat een nadere zitting niet nodig is.
Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt een nadere zitting te willen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tijdigheid van het beroep
1.1.
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of het beroep tijdig is ingediend. Zij stelt vast dat eiseres eerst op 23 juli 2020 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit van 13 januari 2020. Eiseres heeft daarmee buiten de termijn van 6 weken beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2
Eiseres stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij, nadat zij in het kader van de het door de werkgever gemaakte bezwaar op 6 januari 2020 haar standpunt kenbaar heeft gemaakt, lange tijd niets meer van verweerder had vernomen. Zij heeft daarom op 2 juni 2020 bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken. Zij kreeg toen te horen dat reeds op 13 januari 2020 een beslissing op het bezwaar was genomen. Omdat eiseres van deze beslissing op bezwaar geen afschrift had ontvangen, heeft zij verzocht om toezending van dat besluit. Omdat de toezending hiervan uitbleef, heeft eiseres op 9 juni 2020 en 6 juli 2020 verweerder nogmaals verzocht om toezending van het besluit. Op 16 juli 2020 heeft eiseres uiteindelijk een afschrift van de beslissing op bezwaar ontvangen. Nu zij daarna binnen 2 weken beroep heeft ingesteld, is eiseres van mening dat zij tijdig beroep heeft ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting zich op het standpunt gesteld dat het beroep ontvankelijk is te achten.
1.4.
Nu door verweerder niet is bestreden dat eiseres het bestreden besluit niet eerder dan 16 juli 2020 heeft ontvangen en eiseres, nadat zij het bestreden besluit alsnog had ontvangen, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is beroep heeft ingesteld, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn door eiseres verschoonbaar is. Het beroep van eiseres is dus ontvankelijk.
De beoordeling van het bestreden besluit
2.1.
Eiseres heeft zich op 9 maart 2015 met psychische klachten ziekgemeld voor haar werkzaamheden als Verzorgende 3 IG gedurende gemiddeld 18,95 uur per week. In verband hiermee is aan eiseres per 28 februari 2017 een WIA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
2.2.
Op 11 september 2018 meldt eiseres bij verweerder dat zij per 1 september 2018 gedurende 36 uur per week is gaan werken in de functie van Verzorgende 3 IG. Voor deze werkzaamheden heeft eiseres zich met ingang van 3 februari 2019 ziekgemeld.
2.3.
Naar aanleiding van deze ziekmelding is eiseres op 18 maart 2019 medisch onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat eiseres beperkt is te achten ten aanzien van hoge werkdruk, omgang met conflicten, werktempo, flexibiliteit, samenwerken, klant- en patiëntencontact, leidinggevende taken, emoties van anderen, langdurig lopen en staan en het verrichten van fysiek zware activiteiten, zoals tillen en dragen. Verder is zij aangewezen op routinematig werk en dient er een urenbeperking te worden aangenomen op preventieve en energetische gronden (van 4 uur per dag/20 uur per week). De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
2.4.
Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige op 29 maart 2019 geconcludeerd dat hij onvoldoende functies heeft kunnen vinden waarvoor eiseres geschikt is te achten.
2.5.
Bij het primaire besluit van 3 april 2019 heeft verweerder aan eiseres bericht dat zij, gelet op de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, ongewijzigd 80-100% arbeidsongeschikt is.
3.1.
De (ex-)werkgever van eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onderzoek verricht. Hij heeft daarbij eiseres gezien op het spreekuur op 26 augustus 2019 en voorts heeft hij kennis genomen van de via de huisarts op 4 oktober 2019 verkregen informatie van PsyQ van 31 januari 2018. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 19 november 2019 geconcludeerd dat, anders dan de (ex-)werkgever meent, de fysieke beperkingen zoals die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld, voldoende zijn te verdedigen. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b, in afwijking van de verzekeringsarts, geconcludeerd dat er geen reden is om op energetische dan wel preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen. Er is bij eiseres geen sprake van een ernstige ziekte of daarvan recent hersteld zijn en evenmin is sprake van een intensieve behandeling die de beschikbaarheid in uren per dag/week duidelijk vermindert, aldus de verzekeringsarts b&b. Met inachtneming van het voorgaande heeft de verzekeringsarts b&b een nieuwe FML opgesteld.
3.2.
De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de gewijzigde FML geconcludeerd dat eiseres geschikt is te achten voor de functies productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180), wikkelaar (sbc-code: 267053) en samensteller kunststof en rubberproducten (sbc-code: 271130). Met deze functies kan eiseres een loon verdienen dat, afgezet tegen haar maatmanloon, een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 27,93%.
3.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, gelet op de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b, zich op het standpunt gesteld dat eiseres per 14 maart 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering, aangezien zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. Eiseres voert aan dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Zij heeft daarbij verwezen naar het op haar verzoek opgestelde expertiserapport van verzekeringsarts Erdogan van 18 maart 2021, waarin deze arts heeft geconcludeerd dat eiseres heeft te kampen met een stoornis in de energiehuishouding alsook een verminderde mogelijkheid tot recuperatie en dat hieruit volgt dat zij beperkt is in het aantal te werken uren per week.
5. Gezien het geschil tussen partijen over de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, heeft de rechtbank aanleiding gezien om psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige te benoemen teneinde eiseres te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
6. Deskundige Hernandez-Dwarkasing heeft in haar rapport van 8 maart 2022 vermeld dat ten tijde van de datum in geding, 14 maart 2020, bij eiseres sprake was van een complexe posttraumatische stressstoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Volgens deze deskundige dienen nog aanvullende beperkingen in de FML te worden opgenomen en wel ten aanzien van concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht en herinneren. Voorts acht de deskundige eiseres vanwege de posttraumatische stressstoornis en persoonlijkheidsstoornis per de datum in geding geheel niet in staat om te werken. Eiseres was namelijk vanuit haar klachtenpatroon te ziek en beperkt in haar functioneren. De deskundige heeft daarbij opgemerkt dat eiseres gedurende de jaren dat zij arbeid heeft verricht meermaals is uitgevallen wegens overbelasting, omdat het haar onvoldoende lukte zich staande te houden met al haar klachten en de verwachtingen die er waren in haar dagelijks leven. Het lukte haar steeds een beperkte tijd haar werkzaamheden te doen, waarbij zij langdurig haar eigen grenzen overschreed, totdat zij niet meer kon en de draagkracht opnieuw overschreden werd.
7. De verzekeringsarts b&b heeft op 22 maart 2022 gereageerd op het rapport van de deskundige. Daarin vermeldt de verzekeringsarts b&b dat de deskundige niet consistent is over de psychische belastbaarheid van eiseres, nu zij enerzijds aanvullende beperkingen noodzakelijk acht, maar tegelijkertijd eiseres volledig arbeidsongeschikt acht. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat de door de deskundige vermelde aanvullende beperkingen ten aanzien van cognitief functioneren niet in haar onderzoek zijn geobjectiveerd. Het door de deskundige beschreven psychiatrisch onderzoek wijst immers niet consistent op cognitieve functiebeperkingen. Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat uit het rapport blijkt dat eiseres kennelijk een symptoomvaliditeitstest is verstrekt, maar dat zij die niet heeft geretourneerd. Op 22 april 2022 heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd. Hij vermeldt daarin dat is gebleken dat eiseres vanaf 1 januari 2020 via een persoonsgebonden budget (pgb) werkzaam is als verzorger van haar man. Dit heeft zij niet gemeld bij de psychiater. De psychiater heeft haar conclusie dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is gebaseerd op een onvolledig beeld.
8. De rechtbank heeft aan de deskundige verzocht te reageren op het standpunt van de verzekeringsarts b&b. In haar rapport van 1 juni 2022 heeft de deskundige geantwoord dat eiseres inderdaad geen melding heeft gemaakt van haar activiteiten in het kader van het pgb en dat zij dus niet heeft aangegeven dat zij in dat kader sinds 1 februari 2020 gedurende 10 uur per week als verzorgster van haar man werkzaam was, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken. Tijdens het onderzoek is, zo vermeldt de deskundige, de relatie wel besproken en uit de verkregen informatie kwam niet naar voren dat haar man hulpbehoeftig zou zijn. De deskundige heeft geconcludeerd dat de eerder door haar aangenomen aanvullende beperkingen komen te vervallen, omdat deze niet getoetst zijn voor wat betreft het functioneren in het kader van de pgb activiteiten van eiseres. Met de beperkingen zoals door de verzekeringsarts b&b zijn vastgelegd kan de deskundige zich alsnog verenigen. De vastgestelde diagnoses zijn volgens de deskundige evenwel onverminderd van kracht.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822). Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
10. Gelet op het gewijzigde standpunt van de deskundige in haar rapport van 1 juni 2022, waarin zij heeft aangegeven dat zij zich alsnog kan verenigen met de door de verzekeringsarts b&b aangenomen beperkingen, is de rechtbank van oordeel dat de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de FML juist zijn vastgesteld. De rechtbank merkt daarbij op dat bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid niet zozeer de diagnose van belang is, maar wel de geobjectiveerde medische beperkingen die bij eiseres kunnen worden vastgesteld. Voor een urenbeperking zoals door eiseres is bepleit is geen aanleiding nu het rapport van de deskundige van 1 juni 2022 hiervoor geen grond geeft. De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het besluit.
11. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies.
12. Aangezien eiseres met het vervullen van de functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 65% bedraagt, heeft verweerder terecht de WIA-uitkering van eiseres per 14 maart 2020 ingetrokken.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.