ECLI:NL:RBDHA:2022:10706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde inbewaringstelling van een Eritrese asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de herhaalde inbewaringstelling van een Eritrese asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.S. Yap, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 januari 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was, aangezien de maatregel op 26 januari 2022 was opgeheven.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere inbewaringstelling van eiser rechtmatig was bevonden en dat er geen gebreken waren in de eerdere maatregel. De rechtbank stelde vast dat de herhaalde inbewaringstelling op dezelfde grondslag was gebaseerd en dat verweerder niet verplicht was om een verzwaarde belangenafweging te maken, omdat de eerdere maatregel geen gebreken vertoonde. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan de overdracht zou onttrekken en het zicht op overdracht naar Italië.

Eiser had aangevoerd dat hij niet zou meewerken aan een PCR-test, wat volgens hem betekende dat de overdracht niet kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat het niet meewerken aan de PCR-test niet betekende dat eiser niet in bewaring gesteld mocht worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1075
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.S. Yap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 januari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft op 31 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Herhaalde inbewaringstelling
3. Eiser voert aan dat verweerder een verzwaarde belangenafweging had moet maken bij het opleggen van deze herhaalde maatregel van bewaring. Verweerder heeft dit in de maatregel van bewaring onvoldoende gemotiveerd, waardoor ook niet duidelijk is geworden waarom eiser door middel van deze herhaalde maatregel van bewaring wel overgedragen kan worden naar Italië.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De maatregel van bewaring die nu ter toetsing voorligt, heeft dezelfde grondslag als de eerdere inbewaringstelling. In beginsel moet verweerder een verzwaarde belangenafweging maken bij het opleggen van een herhaalde inbewaringstelling. Dit is echter niet het geval wanneer de vorige maatregel van bewaring geen gebreken heeft vertoond.1 De eerdere inbewaringstelling van eiser is door de rechtbank rechtmatig bevonden en vertoonde dus geen gebreken. Het enkele feit dat de overdracht van eiser niet eerder is gelukt, maakt niet dat verweerder eiser niet nogmaals in bewaring mocht stellen op dezelfde grondslag. Het staat verweerder vrij om nogmaals een poging te doen om eiser over te dragen en daarbij de maatregel van bewaring in te zetten om ontwijking of belemmering van deze overdracht te voorkomen.2 Het bovenstaande leidt ertoe dat de onderhavige maatregel van bewaring getoetst kan worden als zijnde een eerste maatregel van bewaring. De eerdere maatregel van bewaring heeft hier geen invloed op. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden3 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden4 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast de eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2005, ECLI:NL:RVS:2005, AT5203.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 maart 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:2167.
3 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Zicht op overdracht
7. Eiser voert verder aan dat het voor verweerder vanaf het begin af aan al duidelijk was dat hij niet mee zou werken aan de PCR-test. Verweerder wist dus van te voren dat de overdracht van eiser niet kon plaatsvinden en daarom had verweerder niet over mogen gaan tot zijn inbewaringstelling. De uitspraak van de ABRvS van 13 januari 20225 is volgens eiser niet van toepassing, omdat eiser al eerder op dezelfde grond in bewaring is gesteld. Daarnaast heeft eiser ook in vier vertrekgesprekken gezegd dat hij niet terug zal gaan naar Italië. Gezien het bovenstaande ontbreekt het zicht op overdracht, aldus eiser.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft door het weigeren van de PCR-test niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om actief en volledig mee te werken aan zijn overdracht. Dat eiser van te voren al had gezegd te weigeren mee te werken aan de PCR-test brengt niet met zich mee dat eiser niet in bewaring gesteld mocht worden. Eiser had zich immers kunnen bedenken. Verder is het niet meewerken van eiser een indicatie voor verweerder dat een lichter middel niet zal leiden tot een zelfstandige overdracht van eiser. Daarnaast kwam ook de uiterste overdrachtsdatum van eiser in zicht. De maatregel van bewaring was daarom noodzakelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 februari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.