ECLI:NL:RBDHA:2022:10697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 22_5693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij beëindiging bijstandsrecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. Kocabas, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging en intrekking van haar recht op bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een anonieme melding dat verzoekster samenwoonde met een partner die inkomsten had. Na een huisbezoek op 15 juni 2022, waarbij verzoekster weigerde inzage te geven in haar administratie, concludeerde verweerder dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verzoekster stelde dat zij in een schrijnende financiële situatie verkeerde, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute financiële noodsituatie was, waardoor het spoedeisend belang ontbrak. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier mr. S.P. Jadoenathmisier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5693

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Weger).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de beëindiging en intrekking van haar recht op bijstand.
Verweerder heeft met het besluit van 4 juli 2022 (primair besluit) het recht op bijstand van verzoekster beëindigd en ingetrokken over de periode van 15 juni 2022 tot 4 juli 2022. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij dit besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, H.C. de Man als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
Totstandkoming van het besluit
1.1.
Verzoekster ontving een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een anonieme melding dat verzoekster samenwoont met haar partner die inkomsten heeft, is verweerder een onderzoek gestart. In dat kader hebben medewerkers van verweerder dossieronderzoek gedaan, registers geraadpleegd en waarnemingen verricht. Op 15 juni 2022 hebben de medewerkers een gesprek met verzoekster gehad. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
1.2.
Tijdens het huisbezoek heeft verzoekster geweigerd de medewerkers de inhoud van een doos met een multomap en losse brieven te laten zien. Zij heeft verklaard dat deze toebehoorde aan haar ex-partner. Na een bedenktijd van vijf minuten bleef verzoekster bij haar weigering. Het huisbezoek is vervolgens afgebroken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 maart 2022 (rapport).
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster tijdens het huisbezoek geen medewerking heeft verleend door te weigeren de administratie van haar ex-partner te tonen. Hierdoor kan het recht op bijstand niet meer worden vastgesteld. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw) heeft verweerder het recht op bijstand van verzoekster beëindigd en ingetrokken over de periode van 15 juni tot 4 juli 2022.
1.4.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat verzoekster het formulier Informed Consent heeft ondertekend. Door geen medewerking te verlenen aan het huisbezoek heeft verzoekster de verplichtingen uit artikel 17 van de Participatiewet (Pw) geschonden. Daarom is de uitkering op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw beëindigd en ingetrokken.
Is er sprake van spoedeisend belang?
2.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in een schrijnende situatie verkeert. Zonder haar uitkering kan zij niet voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar minderjarige kinderen. Uit berichtgeving van de deurwaarder blijkt dat zij de huur niet meer kan betalen.
2.3.
Niet in geschil is dat verzoekster maandelijks een kindgebonden budget ontvangt en huur- en zorgtoeslag. Samen is dat ongeveer € 800,-. Daarnaast ontvangt zij kinderbijslag. Het maandelijkse inkomen van verzoekster ligt onder het niveau van de voor haar geldende bijstandsnorm. Uit een door verzoekster overgelegd e-mailbericht blijkt verder dat zij een huurschuld van € 2.314,06 aan Stichting [bedrijfsnaam] heeft. Uit hetzelfde bericht blijkt dat zij voor die schuld een betalingsregeling kan aanvragen. Er is niet gebleken dat er uitzetting uit de huurwoning dreigt. Verzoekster leent van vrienden om zich te redden. De vader van haar kinderen draagt soms ook bij. Gezien deze omstandigheden komt het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor dat verzoekster financieel gezien in een lastige positie verkeert. Maar er is niet gebleken dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. Daarmee ontbreekt het aan een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Bestreden besluit evident onrechtmatig?
2.4.
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich niet voor.
2.5.
Anders dan verzoekster heeft gesteld vormen de in het bestreden besluit genoemde onderzoeksbevindingen en de in het gesprek van 15 juni 2022 door verzoekster gegeven antwoorden een redelijke grond voor het huisbezoek. Niet in geschil is dat verzoekster het formulier Informed Consent heeft ondertekend. Evenmin is in geschil dat verzoekster geweigerd heeft inzage te geven in de doos met spullen van haar ex-partner. Voor zover zij heeft willen aanvoeren dat zij, omdat er geen tolk aanwezig was bij het huisbezoek, het verzoek om inzage niet heeft begrepen vindt de voorzieningenrechter dat niet geloofwaardig. Haar weigering om inzage te geven impliceert dat zij begreep wat er van haar gevraagd werd. Door te weigeren om inzage te geven heeft verzoekster haar medewerkingsplicht geschonden en kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Verweerder was daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om het recht op bijstand te beëindigen en in te trekken.
Conclusie
2.6.
Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang en omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.