ECLI:NL:RBDHA:2022:10688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21 _ 3703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsherinnering als geen besluit in de zin van de Awb

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende in [woonplaats], en het College van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een betalingsherinnering die verweerder op 7 december 2020 aan eiser heeft gestuurd. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 maart 2021, waarin verweerder het bezwaar tegen de betalingsherinnering niet-ontvankelijk verklaarde. Eiser stelde dat hij het teruggevorderde bedrag van € 907,45 nooit had ontvangen en dat hij geen gezamenlijke bankrekening had met zijn ex-vrouw, die het geld zou hebben ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de brief van 7 december 2020 een betalingsherinnering was en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens artikel 1:3 van de Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Aangezien de betalingsherinnering geen rechtsgevolg in het leven roept, kon hiertegen geen bezwaar worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in de Awb en bevestigt dat een betalingsherinnering niet als zodanig kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij brief van 7 december 2020 heeft verweerder eiser een betalingsherinnering gestuurd.
In het besluit van 15 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 7 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 12 september 2014 heeft verweerder aan eiser en zijn toenmalige echtgenote een uitkering toegekend op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
1.2.
Bij besluit van 18 september 2019 heeft verweerder de uitkering herzien over de periode van 1 tot en met 31 juli 2019. De reden hiervoor was dat eiser in deze periode inkomsten uit werk had ontvangen. Verweerder heeft bij hetzelfde besluit een bedrag van € 907,45 aan teveel betaalde uitkering teruggevorderd.
1.3.
Op 15 oktober heeft eiser telefonisch gesproken met een medewerker van verweerder en gezegd dat hij het besluit van 18 september 2019 niet heeft ontvangen, omdat hij op 20 september 2019 is verhuisd naar een ander adres. Bij brief van 15 oktober 2019 heeft verweerder het besluit van 18 september 2019 verzonden naar het nieuwe adres van eiser.
1.4.
Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 september 2019.
1.5.
Bij brief van 7 september 2020 heeft verweerder eiser erop gewezen dat hij een schuld heeft openstaan en hem verzocht deze schuld af te lossen.
1.6.
Bij brief van 7 december 2020 heeft verweerder verwezen naar het eerdere betalingsverzoek van 7 september 2020 en geconstateerd dat de betaling van € 907,45 nog niet is ontvangen.
1.7.
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft verweerder aan eiser uitstel van betaling verleend.
1.8.
Op 28 januari 2021 en op 2 maart 2021 heeft eiser telefonisch contact gehad met medewerkers van verweerder over de vordering en beide keren gezegd dat hij bezwaar gaat maken.
1.9.
Op 6 maart 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 7 december 2020. Hij stelt dat hij het teruggevorderde geld nooit heeft ontvangen en nooit een gezamenlijke bankrekening heeft gehad met zijn ex-vrouw. Zij heeft het geld ontvangen en gebruikt.
1.10.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de brief van 7 december 2020 niet voor bezwaar vatbaar is, omdat daarmee geen rechtsgevolg in het leven wordt geroepen.
2. In beroep heeft eiser toegelicht dat hij begin juli 2019 aan verweerder heeft laten weten dat zijn ex-vrouw een scheiding in gang had gezet en dat hij niet langer bij haar woonde. Hij heeft zijn nieuwe adres doorgegeven aan verweerder. Eiser voert verder aan dat hij niets van het geld dat verweerder terugvordert heeft gezien of gekregen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De vraag is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoord deze vraag bevestigend.
3.2.
In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een belanghebbende beroep kan instellen tegen een besluit. Uit artikel 7:1, eerste lid, van de Awb blijkt dat degene die beroep kan instellen eerst bezwaar moet maken. Hieruit volgt dat bezwaar (en beroep) openstaat tegen een besluit.
3.3.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 7 december 2020. Zoals in 1.6 is weergegeven bevat deze brief een betalingsherinnering. Zo’n betalingsherinnering is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een betalingsherinnering is geen rechtshandeling. Zij is niet gericht op rechtsgevolg of, anders gezegd: een betalingsherinnering verandert niets in de wereld van het recht. Met de brief van 7 december 2020 is eiser slechts herinnerd aan een openstaande schuld. Met deze brief ontstaan voor eiser geen nieuwe rechten of verplichtingen.
3.5.
Nu de betalingsherinnering in de brief van 7 december 2020 geen rechtshandeling is, is zij geen besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat tegen deze brief geen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.