ECLI:NL:RBDHA:2022:10682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.3239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en motivering van terugkeerbesluit in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 oktober 2022, is de asielaanvraag van eiser, een minderjarige van Tsjadische nationaliteit, afgewezen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvraag terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen terugkeerbesluit was genomen, ondanks de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de wijze waarop verweerder uitstel van vertrek had verleend, niet in overeenstemming was met het geldende beleid. Eiser had aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Tsjaad een reëel risico op ernstige schade liep, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder alle relevante omstandigheden in samenhang had beoordeeld en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die een reëel risico op ernstige schade rechtvaardigde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.277,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3239

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Riesebos),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Abdalla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Op 9 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] van 8 juni 2022. [2]
Verweerder heeft daarop gereageerd bij brieven van 12 juli 2022 en 24 augustus 2022 en eiser heeft gereageerd bij brieven van 21 juli 2022 en 7 september 2022.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen bericht voornemens te zijn uitspraak te doen zonder nadere zitting, tenzij een van de partijen binnen een daarvoor gestelde termijn verklaart gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting. Omdat partijen hier niet binnen de gestelde termijn op hebben gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Tsjadische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2005. Eiser heeft op 30 augustus 2021 in Nederland een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 juni 2021 via Italië Europa is ingereisd, maar omdat eiser daar geen aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend heeft verweerder eiser bij brief van 14 december 2021 laten weten dat zijn aanvraag verder behandeld zal worden in de nationale procedure.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met de militaire groepering Janjaweed en daardoor niet terug kan keren naar Tsjaad. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Tsjaad door de Janjaweed zal worden vermoord.
Standpunt van verweerder
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de Janjaweed.
Verweerder vindt de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers verklaringen over zijn problemen met de Janjaweed vindt verweerder deels geloofwaardig. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser éénmaal door de Janjaweed is geslagen en dat de Janjaweed tweemaal brand hebben gesticht in het dorp van eiser waarbij één van de twee woningen van eiser in brand is gestoken. Verweerder vindt daarnaast geloofwaardig dat de Janjaweed enkele dorpsgenoten van eiser hebben vermoord en vee hebben gestolen. Dat de vader van eiser is vermoord acht verweerder ook geloofwaardig, maar verweerder acht niet geloofwaardig dat de Janjaweed deze moord hebben gepleegd.
3.1.
Ten aanzien van de geloofwaardig bevonden relevante elementen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond daarvan niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [3]
3.2.
Volgens verweerder heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Tsjaad een reëel risico loopt op ernstige schade. [4] In Tsjaad is namelijk geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarin eiser enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook is niet gebleken dat eiser behoort tot een door verweerder aangewezen kwetsbare minderheidsgroep of een groep die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade. Tot slot heeft eiser ook niet op grond van zijn persoonlijke situatie of individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat eiser is geslagen door de Janjaweed was een eenmalig incident en bovendien niet zwaarwegend genoeg om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Uit de geloofwaardig geachte gebeurtenissen rondom de brand in het dorp blijkt niet dat eiser persoonlijk in de negatieve aandacht van de Janjaweed staat en persoonlijk van hen te vrezen heeft. Ook is niet gebleken dat eiser in de jaren na de dood van zijn vader problemen heeft ondervonden vanuit de zijde van de Janjaweed in verband met zijn vader. Het is daarom ook niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn vader in de negatieve belangstelling van de Janjaweed staat.
3.3.
Verder heeft verweerder gesteld dat eiser zijn woonplaats meermaals heeft verlaten voordat hij definitief is vertrokken. Hij is al die keren weer naar zijn woonplaats teruggekeerd. Eiser heeft daarom niet inzichtelijk gemaakt naar aanleiding van welk incident hij Tsjaad uiteindelijk definitief heeft verlaten.
3.4.
In het bestreden besluit is verder opgenomen dat aan eiser nog geen terugkeerbesluit wordt opgelegd, omdat vanwege de minderjarige leeftijd van eiser eerst onderzoek naar adequate opvang moet plaatsvinden. Gedurende dit onderzoek wordt aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Standpunt van eiser
4. Eiser is het hier niet mee eens. Hij heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Allereerst is eiser van mening dat verweerder op onjuiste wijze heeft beoordeeld of hij bij terugkeer naar Tsjaad een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarnaast meent eiser dat hij op grond van paragraaf C2/3.3 van de Vc in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tot slot stelt eiser dat verweerder in strijd handelt met de wet en jurisprudentie door de asielaanvraag af te wijzen, maar geen terugkeerbesluit op te leggen.
Op wat eiser heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna verder ingaan.
Beoordeling door de rechtbank
Reëel risico op ernstige schade
5. Eiser stelt dat de manier waarop verweerder heeft beoordeeld of hij bij terugkeer naar Tsjaad een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd is met artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn [5] . Eiser verwijst hierbij naar de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2022 [6] waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over de wijze van toetsing door verweerder in dit kader. Volgens eiser heeft verweerder bij zijn beoordeling van de ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn nagelaten om de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van eiser mee te wegen. Eiser vindt dat al het geweld dat hij heeft ondervonden van de Janjaweed integraal moet worden betrokken bij de vraag of deze feiten en omstandigheden grond zijn voor internationale bescherming. Eiser is van mening dat verweerder de invallen in zijn dorp, de dood van zijn dorpsgenoot en wat hem zelf is overkomen moet afzetten tegen de achtergrond van de algemene situatie in Tsjaad.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voornemen [7] en het bestreden besluit [8] dat verweerder alle omstandigheden in samenhang heeft beoordeeld. Verweerder heeft beoordeeld of in Tsjaad sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiser enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade, of eiser behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep of een groep die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade en of de gewelddadigheden die eiser heeft meegemaakt op hem persoonlijk gericht zijn.
5.2.
Eiser heeft verwezen naar enkele bronnen [9] waaruit blijkt dat in Tsjaad sprake is van geweld. Verweerder volgt dat in delen van Tsjaad etnisch geweld plaatsvindt, maar volgens verweerder volgt uit de ingebrachte bronnen niet dat de situatie in Tsjaad dusdanig uitzonderlijk is dat eiser enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico zou lopen op ernstige schade. De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder. Hoewel duidelijk is dat de situatie in Tsjaad slecht is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Tsjaad sprake is van een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, of een situatie die daarbij in de buurt komt.
5.3.
Verweerder heeft zich in de besluitvorming rekenschap gegeven van wat eiser en zijn dorpsgenoten eerder is overkomen. De rechtbank overweegt dat uit artikel 31, vijfde lid, van de Vw volgt dat er duidelijke aanwijzingen voor een risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn bestaan bij een blootstelling daaraan in het verleden, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat dergelijke duidelijke aanwijzingen in het geval van eiser niet aanwezig zijn, omdat wat eiser eerder is overgekomen (hij is geslagen door de Janjaweed) niet dusdanig ernstig is dat sprake is van ernstige schade. Uit de besluitvorming blijkt verder dat verweerder wel bij zijn beoordeling heeft betrokken dat de Janjaweed is ingevallen in het dorp van eiser. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hieruit niet volgt dat eiser een risico loopt op ernstige schade; hieruit blijkt namelijk niet dat eiser zelf risico loopt, noch dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
5.4.
Verweerder heeft de omstandigheden genoemd in artikel 4, derde lid en vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn bij zijn beoordeling betrokken en zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Tsjaad een reëel risico op ernstige schade loopt. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder geen juiste beoordeling heeft gemaakt. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 2 februari 2022, waar eiser naar verwijst.
Traumatabeleid
6. Eiser voert aan dat hij op grond van paragraaf C2/3.3 van de Vc (het traumatabeleid) in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Volgens eiser voldoet hij aan de voorwaarden genoemd in het traumatabeleid, omdat zijn vader is vermoord en omdat hij getuige is geweest van de moord op een voorname dorpsgenoot. Deze moorden zijn gepleegd door de Janjaweed, een militaire groepering die de feitelijke macht hebben om geweld uit te oefenen. De Tsjadische overheid is niet in staat of bereid om bescherming te bieden en de Janjaweed zijn niet gestraft voor de door hen gepleegde moorden. De moord op de dorpsgenoot waarvan eiser getuige is geweest heeft hem zoveel angst aangejaagd dat dit voor hem de aanleiding is geweest om het land te verlaten.
6.1.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid. Voor wat betreft de moord op de vader van eiser heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat de Janjaweed verantwoordelijk zijn voor de dood van eisers vader en bovendien is eiser niet direct na de moord op zijn vader vertrokken uit Tsjaad. Voor wat betreft de moord op de dorpsgenoot waarvan eiser getuige is geweest heeft verweerder ter zitting aangegeven dat deze dorpsgenoot niet valt onder de directe groep personen die in het traumatabeleid worden genoemd.
6.2.
In paragraaf C2/3.3 van de Vc staat vermeld dat een vreemdeling door verweerder onder de in die paragraaf gestelde voorwaarden in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Dat is het geval als de vreemdeling in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om voor deze vergunning in aanmerking te komen.
6.3.
Voor wat betreft de moord op de vader van eiser overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder niet geloofwaardig heeft geacht dat deze moord is gepleegd door de Janjaweed. In de zienswijze heeft eiser dit betwist en daar heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op gereageerd. In beroep heeft eiser hier geen specifieke gronden tegen aangevoerd, maar ter zitting is door de gemachtigde van eiser wel aangegeven dat dit standpunt wordt gehandhaafd. Door eiser is echter niet gemotiveerd betwist waarom het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt niet juist is. Nog los van de vraag of het geloofwaardig is dat de Janjaweed de vader van eiser hebben vermoord, is door eiser ook niet betwist dat hij na de moord op zijn vader nog enkele jaren in Tsjaad heeft gewoond. Nu één van de voorwaarden van het traumatabeleid is dat eiser aannemelijk moet maken dat de traumatische gebeurtenis aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Tsjaad, voldoet eiser ten aanzien van de moord op zijn vader niet aan de in het traumatabeleid gestelde voorwaarden.
6.4.
Voor wat betreft de moord op de dorpsgenoot van eiser deelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat deze dorpsgenoot niet valt onder de groep personen waarvoor het traumatabeleid geldt. Eiser heeft aangevoerd dat het ging om een sjeik, een voornaam persoon binnen het dorp. Om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid moet het echter gaan om naaste familieleden, huisgenoten of andere verwanten of vrienden waarmee de vreemdeling een hechte relatie had. Van zo’n hechte relatie is ten aanzien van deze dorpsgenoot niet gebleken. Eiser voldoet daarom ook ten aanzien van de moord op zijn dorpsgenoot niet aan de in het traumatabeleid gestelde voorwaarden.
Ontbrekend terugkeerbesluit en uitstel van vertrek
7. Tot slot voert eiser aan dat verweerder er bij de afwijzing van een asielaanvraag niet voor kan kiezen om geen terugkeerbesluit op te leggen. Dit is volgens eiser in strijd met het arrest TQ van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 januari 2021 [10] . Eiser heeft daarbij verwezen naar een drietal recente uitspraken [11] .
De handelswijze van verweerder, waarbij de asielaanvraag wel wordt afgewezen maar geen terugkeerbesluit wordt opgelegd, is ook in strijd met artikel 45 van de Vw. In artikel 45 van de Vw is volgens eiser dwingend geformuleerd dat een besluit tot afwijzing op een asielaanvraag van rechtswege geldt als terugkeerbesluit. Deze handelswijze is bovendien in strijd met het arrest Westerwaldkreis van het Hof [12] .
Daarnaast ontbreekt de wettelijke basis voor het verlenen van uitstel van vertrek, want verweerder kan geen uitstel verlenen van een niet-bestaande vertrekplicht. Eiser verwijst in dit kader naar een artikel van mr. Carolus Grütters. [13]
Na de heropening door de rechtbank heeft eiser aangevoerd dat uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 volgt dat het bestreden besluit onjuist is. In het bestreden besluit is immers niet toegelicht waarom het terugkeerbesluit is losgekoppeld van het asielbesluit en ook is niet toegelicht in welke stand het onderzoek naar adequate opvang zich bevindt en hoelang dit onderzoek nog zal duren. Volgens de uitspraak van de Afdeling had dit wel gemoeten.
Verder heeft eiser gewezen op de beleidsbrief van verweerder van 14 juli 2022, waarbij het beleid waarmee op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vc uitstel van vertrek wordt verleend aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen zonder terugkeerbesluit is ingetrokken. Daaruit blijkt volgens eiser ook dat het bestreden besluit onjuist is.
7.1.
Verweerder heeft in zijn reactie van 12 juli 2022 op de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 in eerste instantie gesteld dat deze uitspraak geen afbreuk doet aan het bestreden besluit. Volgens verweerder heeft de Afdeling zich in die uitspraak alleen in algemene zin uitgelaten over artikel 64 van de Vw en het al dan niet nemen van een terugkeerbesluit en ziet de uitspraak niet op het beleid zoals dat was neergelegd in paragraaf A3/6.1 van de Vc.
In zijn volgende reactie van 24 augustus 2022 heeft verweerder aangegeven dat er twee gesprekken met eiser hebben plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat er adequate opvang is in de vorm van eisers oma. Verweerder stelt verder dat hij in deze brief van 24 augustus 2022 een aanvullende motivering heeft gegeven conform de uitspraak van de Afdeling.
Ten aanzien van het aan eiser verleende uitstel van vertrek heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit verleende uitstel niet meer in overeenstemming is met het geldende beleid. Volgens verweerder is dit echter een gebrek dat gepasseerd kan worden met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet is benadeeld doordat hij uitstel van vertrek heeft gekregen in afwachting van het nader onderzoek naar adequate opvang.
7.2.
De rechtbank begrijpt dat verweerder met zijn brief van 24 augustus 2022 kennelijk terugkomt op het standpunt zoals dat is ingenomen in de brief van 12 juli 2022. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder in zijn brief van 24 augustus 2022 heeft erkend dat de wijze waarop hij in het bestreden besluit uitstel van vertrek heeft verleend, niet in overeenstemming is met het geldende beleid. Verweerder heeft dan ook ten onrechte uitstel van vertrek verleend op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vc. In zoverre is het bestreden besluit onjuist.
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 volgt dat verweerder in het asielbesluit moet toelichten waarom hij gebruik maakt van de mogelijkheid om het asielbesluit los van het terugkeerbesluit te nemen. Ook zal hij een beoordeling moeten maken van de stand van zaken van het onderzoek naar adequate opvang en moeten aangeven hoe lang dit onderzoek naar verwachting zal duren.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het asielbesluit los van het terugkeerbesluit te nemen. Niet in geschil is dat deze motivering in het bestreden besluit ontbreekt. Verweerder heeft in zijn brief van 24 augustus 2022 benoemd dat er gesprekken zijn gevoed met eiser, maar ook hier ontbreekt een motivering waarom het asielbesluit losgekoppeld is van het terugkeerbesluit. Verweerder heeft verder gesteld dat uit de gesprekken met eiser is gebleken dat er adequate opvang is in de vorm van eisers oma. Het is de rechtbank echter niet duidelijk of verweerder hiermee bedoelt te stellen dat dit de conclusie van het onderzoek naar adequate opvang is, temeer omdat verweerder in deze brief ook heeft aangegeven dat de duur van het onderzoek nog afhankelijk is van de mogelijkheden om met eisers oma in contact te komen.
7.5.
Voor zover verweerder met zijn opmerking dat sprake is van adequate opvang heeft bedoeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom sprake is van adequate opvang. Eiser heeft er terecht op gewezen dat er nog geen onderzoek is gedaan dat gericht is op de opvang. De gesprekken die eiser heeft gevoerd waren enkel vertrekgesprekken. Bovendien volgt uit het Informatiebericht SUA van 22 juni 2022 [14] dat verweerder pas kan aannemen dat sprake is van adequate opvang als uit de verklaringen van de minderjarige blijkt dat de ouder(s) of andere volwassenen die eerder zorg hebben gedragen voor het kind dan wel bereid zijn zorg te gaan dragen, op een traceerbaar adres in het land van herkomst of terugkeer aanwezig zijn. Uit de gespreksverslagen blijkt niet dat het adres van eisers oma bekend is, dan wel dat daar onderzoek naar is gedaan.
Conclusie
8. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond, maar heeft onvoldoende gemotiveerd dat en waarom een terugkeerbesluit achterwege blijft. Ook heeft verweerder ten onrechte uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Eisers beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
8.1.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat het bestreden besluit een meeromvattende beschikking is, komt het gehele bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en ziet ook geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken. De rechtbank acht deze termijn redelijk, omdat eiser een minderjarige is en sinds de aanvraag van eiser, op 30 augustus 2021, inmiddels ruim een jaar is verstreken.
8.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en twee keer 0,5 punt voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M. Timmerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, artikel 1a.
4.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
7.Pagina 3 en 4.
8.Pagina 3 en 4.
9.Onder meer het jaarrapport van Human Rights Watch van 13 januari 2022 en de Humanitarian Access Overview van ACAPS van december 2021.
10.ECLI:EU:C:2021:9.
11.ECLI:NL:RBGEL:2022:87, ECLI:NL:RBDHA:2022:238 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 4 februari 2022, NL21.8505 (niet gepubliceerd).
12.HvJEU 3 juni 2021, C-546/19, Westerwaldkreis, EU:C:2021:432.
13.Mr. dr. C.A.F.M. Grütters, Curieuze aanpassing AMV-beleid vanwege arresten T.Q. en Westerwaldkreis, Hoe het belang van het kind wederom niet wordt gehonoreerd, A&MR 2022-2, p. 70 e.v.
14.Nummer IB 2022/54 Tijdelijk aanhouden beslissingen Amv zaken.