In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 oktober 2022, is de asielaanvraag van eiser, een minderjarige van Tsjadische nationaliteit, afgewezen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvraag terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen terugkeerbesluit was genomen, ondanks de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de wijze waarop verweerder uitstel van vertrek had verleend, niet in overeenstemming was met het geldende beleid. Eiser had aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Tsjaad een reëel risico op ernstige schade liep, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder alle relevante omstandigheden in samenhang had beoordeeld en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die een reëel risico op ernstige schade rechtvaardigde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.277,-.