ECLI:NL:RBDHA:2022:10631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
16 oktober 2022
Zaaknummer
21_4352 WIA
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake WIA-uitkering wegens onvoldoende onderzoek naar arbeidsongeschiktheid en energieniveau

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Heek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door M.A. Bakker. Eiseres had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend, welke door verweerder was afgewezen. Eiseres stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar medische klachten en beperkingen, waaronder chronische endometriose en een autismespectrumstoornis. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht, omdat hij geen rekening had gehouden met de mogelijkheid van een stoornis in de energiehuishouding van eiseres. Dit had verweerder moeten aanzetten tot nader onderzoek naar de noodzaak van een urenbeperking. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 14 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
In het besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was vanaf 2015 verkoopmedewerker in een supermarkt. Op 28 november 2018 heeft zij zich ziek gemeld.
1.2.
Op 31 augustus 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van de WIA aangevraagd.
1.3.
Een arts van verweerder heeft op 16 november 2020 telefonisch contact gehad met eiseres en haar begeleider. Op basis van onderzoek heeft hij in het medisch onderzoeksverslag van 23 november 2020 (hierna: medisch onderzoeksverslag) geconcludeerd dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de zogenoemde functionele mogelijkheden lijst (FML). In de FML van dezelfde datum heeft de arts een aantal beperkingen aangegeven. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige van verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres beoordeeld. Hij heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres berekend op 0,00%.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat uit het oordeel van de arts en de arbeidsdeskundige blijkt dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.5.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft daarbij verwezen naar medische informatie die volgens haar niet is betrokken bij het primaire besluit. Zij heeft verder, onder verwijzing naar haar fysieke beperkingen, gesteld dat zij niet geschikt is voor de functies die zij volgens verweerder kan uitvoeren.
1.6.
Op 1 april 2021 is eiseres gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder. Deze heeft kennisgenomen van het bezwaarschrift en de door eiseres overgelegde medische stukken en eiseres op zijn spreekuur gesproken en onderzocht. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een medische rapportage bezwaar van 6 april 2021 (hierna: medische rapportage bezwaar). Op basis daarvan is hij gekomen tot een FML (gedateerd 6 april 2021) waarin in aanvulling op de beperkingen in de eerdere FML van 23 november 2020 beperkingen in het lopen en staan tijdens het werk zijn opgenomen.
1.7.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij overwogen dat er een aanvullende beperking is, waardoor enkele eerder aangeduide functies niet geschikt zijn voor eiseres. Eiseres is echter wel geschikt voor de functies textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel), productiemedewerker textiel (geen kleding) en assemblagemedewerker elektrotechnische producten. Daaruit vloeit volgens verweerder voort dat eiseres 16,63% arbeidsongeschikt is. Dit is minder dan 35% en daarom komt zij niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met klachten en beperkingen als gevolg van chronische endometriose en een autismespectrumstoornis. Zij ondervindt meer beperkingen. Zo is naast het lopen en staan ook het zitten beperkt en moet zij niet alleen lopen en staan afwisselen met zitten, maar ook andersom. Zij heeft verder onder meer aangevoerd dat 15 kg duwen/trekken te zwaar voor haar is en dat tillen/dragen beperkt is tot 5 kg. Eiseres heeft er op gewezen dat zij door haar autismespectrumstoornis erg gevoelig is voor prikkels, sneller geïrriteerd is en dan het overzicht kwijtraakt en vastloopt. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in de FML van 6 april 2021 ten onrechte geen urenbeperking heeft opgenomen terwijl daar uit energetische overwegingen wel aanleiding toe bestaat. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat de functies die verweerder in het bestreden besluit heeft geselecteerd voor haar niet geschikt zijn.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Haar beroepsgrond dat zij meer beperkingen ondervindt dan verweerder heeft aangenomen heeft eiseres niet met medische stukken onderbouwd. Ter zitting heeft zij gesteld dat uit de beschikbare (medische) informatie als zodanig al blijkt dat er meer beperkingen zijn dan verweerder heeft aangenomen. Zij vindt dat het onderzoek van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt voor zover het gaat om de urenbeperking die volgens eiseres noodzakelijk is.
4.2.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zijn verzekeringsartsen bij de beoordeling van de vraag of een urenbeperking aangewezen is gebruik maken van de zogenoemde Standaard Duurbelasting in arbeid (standaard). Of een urenbeperking noodzakelijk is wordt alleen beoordeeld als betrokkene daar expliciet om vraagt of als het medische dossier van betrokkene daar aanknopingspunten voor geeft. In het geval van eiseres deed zich volgens verweerder het een noch het ander voor.
4.3.
De standaard schrijft onder meer voor dat de verzekeringsarts in zijn oordeelsvorming altijd expliciet aandacht dient te besteden aan de duurbelastbaarheid van cliënt als hij op basis van de gegevens die hij vergaart aanwijzingen heeft dat cliënt wellicht niet ten minste acht uur per dag kan werken (punt 3, onderdeel 2). De toelichting bij onderdeel 2 luidt als volgt: “De verzekeringsarts kan op basis van de gegevens van de bedrijfsarts en/of zijn eigen onderzoeksgegevens de hypothese formuleren dat cliënt niet ten minste acht uur per dag kan werken. Een dergelijke hypothese is alleen aan de orde als één van de onder 5. Oordeelsvorming genoemde indicaties van toepassing kan zijn.” In punt 5 wordt als indicatie onder meer genoemd: stoornis in de energiehuishouding.
4.4.
Uit het medisch onderzoeksverslag blijkt dat eiseres werkzaam is geweest als verkoopster bij Lidl voor 24 uur per week. Uit het in dit verslag opgenomen dagverhaal blijkt verder dat eiseres de was doet en deze vouwt. Zij kookt, afwisselend met haar man. Verder doet zij niets in het huishouden. In haar bezwaarschrift stelt eiseres onder meer: “Wanneer ik thuis het gevoel heb dat ik een goede dag heb en de was een keer voor mijn rekening neem, dan word ik na afloop lichamelijk terug gefloten, met alle gevolgen van dien. De pijn waarmee dit gepaard gaat is niet fijn en is er lange hersteltijd nodig.” En verderop: “Het is voor mij al onmogelijk mijn huishouden te doen door mijn (lichamelijke) beperkingen”. Uit de medische rapportage bezwaar blijkt dat eiseres het uitruimen van de vaatwasser en het doen van de was verspreidt over de hele dag. Verder blijkt uit verschillende brieven van GGZ Rivierduinen dat eiseres daar onder behandeling was voor onder meer klachten over vermoeidheid.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres zelf heeft verteld en de informatie uit haar medische dossier, gelet op wat in de standaard is opgenomen, voor verweerder aanleiding had moeten zijn om na te gaan of er wellicht sprake was van een stoornis in de energiehuishouding en, zo dat het geval zou zijn, of er reden was om te komen tot een urenbeperking. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om eiseres te bevragen over haar energieniveau en de tijd die zij nodig heeft om te herstellen van inspanningen. Door dit na te laten heeft verweerder niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet met voldoende zorgvuldigheid is voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende is gemotiveerd.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden en de door haar gemaakte proceskosten vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 mei 2021;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.