ECLI:NL:RBDHA:2022:10603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/5409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en berekening netto inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving sinds 1 december 2016 een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). In het primaire besluit van 28 oktober 2019 werd vastgesteld dat eiser een bedrag van € 1.053,- moest terugbetalen, omdat zijn bijstandsrecht over het jaar 2018 was vastgesteld op basis van een forfaitair percentage van zijn inkomen, in plaats van de daadwerkelijk betaalde belastingen en premies.

Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 juli 2020. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 13 april 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 6, tweede lid, van het Bbz 2004, bij de bijstandsverlening aan zelfstandigen de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen worden vastgesteld op 20 procent van het inkomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder het netto inkomen van eiser over het jaar 2018 op juiste wijze had berekend en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast)
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) over het jaar 2018 vastgesteld, en bepaald dat hij een bedrag van € 1.053,- moet terugbetalen.
In het besluit van 7 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 1 december 2016 een bijstandsuitkering op grond van het Bbz 2004.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 aan eiser als renteloze lening verstrekte bijstand van € 10.812,08 gedeeltelijk omgezet in bijstand om niet en een bedrag € 1.053,- van eiser teruggevorderd. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en die beslissing gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat verweerder bij het bepalen van zijn netto inkomen ten onrechte de door hem betaalde belastingen, een bedrag van € 1.058,-, niet in mindering heeft gebracht op zijn inkomen.
3.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder bij de berekening van het netto inkomen over het jaar 2018 terecht het forfaitair vastgestelde percentage van 20 procent op het inkomen van eiser in mindering heeft gebracht, in plaats van de daadwerkelijk betaalde belastingen en premies.
3.2
Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van het Bbz 2004, wordt onder netto inkomen verstaan het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4, van de Pw, met toepassing van artikel 6, tweede lid, van het Bbz 2004. Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Bbz 2004, worden bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven gesteld op 20 procent van dat inkomen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het netto inkomen over het jaar 2018 op juiste wijze heeft berekend en vastgesteld. Nu eiser werkzaam was als zelfstandige, moet op grond van artikel 6, tweede lid, van de Bbz 2004, niet gerekend worden met de daadwerkelijk betaalde belastingen en premies, maar met een forfaitair vastgesteld percentage van het inkomen. Dat dit anders zou zijn, volgt niet uit de door eiser genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] . De appellante in die zaak was namelijk -anders dan eiser- een gewezen zelfstandige.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1716.