ECLI:NL:RBDHA:2022:1053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/3921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsrecht op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft eiseres, die een aanvraag heeft ingediend voor een document dat haar afgeleid verblijfsrecht zou bevestigen, een geldig paspoort overgelegd. Echter, gezien haar eerdere gebruik van een vals paspoort, heeft de verweerder de identiteit en nationaliteit van eiseres niet aannemelijk hoeven achten. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft gevraagd om aanvullende documenten van de Angolese autoriteiten om de echtheid van het paspoort te bevestigen. Eiseres heeft geen verklaring van de Angolese autoriteiten overgelegd, noch heeft zij aangetoond dat zij een poging heeft gedaan om deze te verkrijgen. Hierdoor blijft de identiteit en nationaliteit van eiseres onduidelijk, wat leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 september 2021, waarbij eiseres niet aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om eiseres de kans te geven te reageren op het standpunt van de verweerder, maar ook daarna heeft zij geen relevante documenten overgelegd. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet in strijd heeft gehandeld door aanvullende bewijsstukken te eisen en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Eiseres heeft op 4 maart 2019 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
Bij besluit van 17 januari 2020 (het primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat in de jurisprudentie van het Hof als algemeen uitgangspunt geldt dat een lidstaat van een vreemdeling die op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven een bewijs van identiteit en nationaliteit mag verlangen. Verweerder heeft hierbij gewezen op het arrest van het Hof in de zaak Oulane van 17 februari 2005, ECLI:EU:C:2005:95. Naar het oordeel van verweerder heeft eiseres in eerdere procedures gebruik gemaakt van valse identiteitsdocumenten (op naam van [naam eiseres] ) en heeft zij niet aangetoond dat het paspoort dat zij bij haar huidige aanvraag heeft overgelegd (op naam van [naam persoon] ), echt is. Volgens verweerder kunnen de identiteit en nationaliteit van eiseres daarom niet worden vastgesteld. Nu de identiteit en nationaliteit van eiseres niet kunnen worden vastgesteld, kan ook de familierechtelijke relatie met de gestelde minderjarige kinderen van eiseres ( [naam kind 1] en [naam kind 2] ) niet worden vastgesteld, aldus verweerder.
In het besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het door eiseres bij haar huidige aanvraag overgelegde paspoort (op naam van [naam persoon] ) echt is bevonden, maar dat dit niet wegneemt dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over haar identiteit en nationaliteit. Volgens verweerder heeft eiseres haar identiteit en nationaliteit daarom nog steeds niet aangetoond. Nu eiseres haar identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond, kan volgens verweerder ook niet worden vastgesteld dat eiseres de moeder is van de minderjarige kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] . Daar komt bij dat in de door eiseres overgelegde geboorteakten [naam eiseres] wordt genoemd als de moeder van de kinderen. De door eiseres overgelegde persoonsgegevens komen daarom niet overeen met de persoonsgegevens van de moeder van de kinderen, zoals deze blijken uit de geboorteakten en de Basisregistratie personen (BRP). Verweerder concludeert daarom dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op een zitting behandeld. Eiseres is, met een bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan het einde van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Bij brief van 14 september 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op het door verweerder ter zitting mondeling ingenomen standpunt ten aanzien van de gestelde identiteit van eiseres. De rechtbank heeft daarbij verweerder verzocht om zijn ter zitting ingenomen standpunt op schrift te stellen. Bij brief van 20 september 2021 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan.
Bij brief van 4 oktober 2021 heeft eiseres gereageerd op het standpunt van verweerder. Verweerder heeft op 5 oktober 2021 een reactie ingediend op het standpunt van eiseres.
Op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank eiseres enkele aanvullende vragen gesteld, die eiseres bij brief van 8 november 2021 heeft beantwoord. Op 22 november 2021 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen nog nadere stukken in te dienen. Van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Bij brief van 30 november 2021, respectievelijk bericht van 23 december 2021 hebben eiseres en verweerder de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat haar identiteit en nationaliteit niet kunnen worden vastgesteld. Eiseres heeft echt bevonden documenten overgelegd waaruit haar identiteit en nationaliteit blijken. Niet ter discussie staat dat zij eerder onder de naam [naam eiseres] bekend stond. De kinderen zijn geboren tijdens die periode. Het is volgens eiseres daarom niet meer dan logisch dat deze ‘onjuiste’ persoonsgegevens zijn overgenomen in de geboorteakten van de minderjarige kinderen. Daarnaast voert eiseres aan dat zij voornemens is om de gegevens te laten wijzigen bij de burgerlijke stand. Ook is zij bereid een DNA-test af te leggen om haar moederschap aan te tonen. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder niet is ingegaan op de inhoudelijke voorwaarden van de aanvraag. Volgens eiseres moeten de stellingen van eiseres daarover daarom als onweersproken worden beschouwd.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
In paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, onder het kopje “Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind”, dat een vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk moet maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen. De bewijslast om aan te tonen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan rust op de vreemdeling. Zie voor dit uitgangspunt het arrest Oulane van het Hof van 7 februari 2005 (ECLI:EU:C:2005:95) en het arrest Chavez-Vilchez.
2.2
Niet in geschil is dat eiseres in haar eerdere procedures gebruik gemaakt heeft van een vals paspoort (op naam van [naam eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] ). Ook is niet in geschil dat eiseres bij haar huidige aanvraag een echt bevonden paspoort heeft overgelegd, te weten een op 6 september 2018 afgegeven Angolees paspoort ten name van [naam persoon] , geboren op [geboortedatum 2] . Daarnaast heeft zij een verklaring overgelegd van het consulaat-generaal van Angola in Nederland van 19 november 2019 betreffende het paspoort. Uit deze verklaring blijkt dat het paspoort op 6 september 2018 door de autoriteiten in Luanda is afgegeven op verzoek van het consulaat-generaal van Angola in Rotterdam.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres bij haar huidige aanvraag weliswaar een geldig paspoort heeft overgelegd, maar nu zij in eerdere procedures gebruikgemaakt heeft van een vals paspoort, heeft verweerder de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit hiermee nog niet aannemelijk hoeven achten. Verweerder heeft daarom in zijn brief van 17 september 2019 van eiseres mogen vragen om een verklaring van de Angolese autoriteiten over te leggen waaruit blijkt welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte van het paspoort. Verweerder heeft ook van eiseres mogen vragen om een afschrift over te leggen van de brondocumenten die aan de afgifte van het paspoort ten grondslag hebben gelegen.
Niet in geschil is dat eiseres, ook nadat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen verklaring van de Angolese autoriteiten heeft overgelegd waaruit blijkt welke brondocumenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte van het paspoort van
6 september 2018. Het is daarom onduidelijk gebleven op basis van welke brondocumenten dit paspoort is afgegeven.
De enkele stelling van eiseres in beroep dat de ‘verklaring’ van 16 maart 2018, betreffende de echtheid van een gewaarmerkt afschrift uit het geboorteregister, afgegeven op 13 maart 2018 ten behoeve van ‘paspoort’, ten grondslag heeft gelegen aan de afgifte van het paspoort, acht de rechtbank onvoldoende. Niet is gebleken dat dit document ten grondslag heeft gelegen aan het (eerst) op 6 september 2018 door de autoriteiten in Luanda afgegeven paspoort. De zich in het dossier bevindende (Spaanstalige) verklaring van echtheid van 1 oktober 2019 betreffende een gewaarmerkt afschrift uit het geboorteregister afgegeven op 30 september 2019 ten behoeve van ‘paspoort’, kan evenmin aan de afgifte van het paspoort van 6 september 2018 ten grondslag hebben gelegen nu deze verklaring immers na die datum is opgesteld. Ook is niet duidelijk met het oog op welk paspoort deze verklaring is afgegeven.
De door eiseres overgelegde verklaring van het consulaat-generaal van Angola in Nederland van 19 november 2019 betreffende het paspoort van 6 september 2018 en de door eiseres overgelegde identiteitskaart heeft verweerder eveneens onvoldoende kunnen achten, nu onduidelijk is op basis van welke brondocumenten deze zijn afgegeven, welk onderzoek heeft plaatsgevonden en op welke manier de Angolese autoriteiten de identiteit van eiseres hebben vastgesteld. De rechtbank heeft eiseres in beroep in de gelegenheid gesteld om alsnog een verklaring hierover van de Angolese autoriteiten over te leggen, maar van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Ook is niet gebleken dat eiseres een poging heeft gedaan om zo’n verklaring te verkrijgen.
De enkele stelling van eiseres in haar brief van 8 november 2021 dat de geboorteakte, het paspoort en de identiteitskaart de brondocumenten zijn die ten grondslag hebben gelegen aan de verklaring van de Angolese autoriteiten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden ontoereikend kunnen achten.
Het betoog van eiseres dat zij haar identiteit en nationaliteit ook ondubbelzinnig kan aantonen door middel van een DNA-test met haar kinderen, volgt de rechtbank niet, nu een dergelijke test geen uitsluitsel geeft over de identiteit van eiseres. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10069, kan haar evenmin baten omdat de feiten en rechtsvraag in die zaak aanzienlijk verschillen van die in de zaak van eiseres. In de zaak van eiseres draait het immers om de vraag of verweerder in dit geval van eiseres heeft mogen vragen om een verklaring van de Angolese autoriteiten over te leggen waaruit blijkt welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte van het paspoort. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat in dit geval van eiseres heeft mogen vragen en dat eiseres, ook nadat zij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, geen verklaring van de Angolese autoriteiten heeft overgelegd en niet is gebleken dat eiseres een poging heeft gedaan om zo’n verklaring te verkrijgen.
In de door eiseres genoemde uitspraak ging het om de vraag of sprake was van zodanig bijzondere individuele omstandigheden, dat op grond van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet van de betrokkene verlangd mocht worden dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont. De rechtbank oordeelde dat dat niet het geval was. Er waren onvoldoende duidelijke aanwijzingen om aan te nemen dat de betrokkene een derdelander is en van haar hadden meer inspanningen mogen worden verwacht om een sluitend bewijs van haar nationaliteit en identiteit te leveren. In het kader van die inspanningen had zij mogelijk DNA-onderzoek kunnen doen ten aanzien van haar ouders en hun identiteitsbewijzen kunnen overleggen. Verder was niet gebleken dat de betrokkene navraag had gedaan of haar gestelde grootouders de Bulgaarse nationaliteit hebben.
De beroepsgrond slaagt niet.
3. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat de hoorplicht is geschonden.
3.1
Op grond van toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de gronden van bezwaar, en in het bijzonder gelet op het feit dat eiseres geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van verweerder als genoemd in zijn brief van 17 september 2019 (zie hiervoor onder 2.2), geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat het bezwaar tot een andersluidend besluit zou kunnen leiden. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en heeft eiseres niet hoeven horen in de bezwaarfase.
4. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.