Niet in geschil is dat eiseres in haar eerdere procedures gebruik gemaakt heeft van een vals paspoort (op naam van [naam eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] ). Ook is niet in geschil dat eiseres bij haar huidige aanvraag een echt bevonden paspoort heeft overgelegd, te weten een op 6 september 2018 afgegeven Angolees paspoort ten name van [naam persoon] , geboren op [geboortedatum 2] . Daarnaast heeft zij een verklaring overgelegd van het consulaat-generaal van Angola in Nederland van 19 november 2019 betreffende het paspoort. Uit deze verklaring blijkt dat het paspoort op 6 september 2018 door de autoriteiten in Luanda is afgegeven op verzoek van het consulaat-generaal van Angola in Rotterdam.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres bij haar huidige aanvraag weliswaar een geldig paspoort heeft overgelegd, maar nu zij in eerdere procedures gebruikgemaakt heeft van een vals paspoort, heeft verweerder de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit hiermee nog niet aannemelijk hoeven achten. Verweerder heeft daarom in zijn brief van 17 september 2019 van eiseres mogen vragen om een verklaring van de Angolese autoriteiten over te leggen waaruit blijkt welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte van het paspoort. Verweerder heeft ook van eiseres mogen vragen om een afschrift over te leggen van de brondocumenten die aan de afgifte van het paspoort ten grondslag hebben gelegen.
Niet in geschil is dat eiseres, ook nadat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen verklaring van de Angolese autoriteiten heeft overgelegd waaruit blijkt welke brondocumenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte van het paspoort van
6 september 2018. Het is daarom onduidelijk gebleven op basis van welke brondocumenten dit paspoort is afgegeven.
De enkele stelling van eiseres in beroep dat de ‘verklaring’ van 16 maart 2018, betreffende de echtheid van een gewaarmerkt afschrift uit het geboorteregister, afgegeven op 13 maart 2018 ten behoeve van ‘paspoort’, ten grondslag heeft gelegen aan de afgifte van het paspoort, acht de rechtbank onvoldoende. Niet is gebleken dat dit document ten grondslag heeft gelegen aan het (eerst) op 6 september 2018 door de autoriteiten in Luanda afgegeven paspoort. De zich in het dossier bevindende (Spaanstalige) verklaring van echtheid van 1 oktober 2019 betreffende een gewaarmerkt afschrift uit het geboorteregister afgegeven op 30 september 2019 ten behoeve van ‘paspoort’, kan evenmin aan de afgifte van het paspoort van 6 september 2018 ten grondslag hebben gelegen nu deze verklaring immers na die datum is opgesteld. Ook is niet duidelijk met het oog op welk paspoort deze verklaring is afgegeven.
De door eiseres overgelegde verklaring van het consulaat-generaal van Angola in Nederland van 19 november 2019 betreffende het paspoort van 6 september 2018 en de door eiseres overgelegde identiteitskaart heeft verweerder eveneens onvoldoende kunnen achten, nu onduidelijk is op basis van welke brondocumenten deze zijn afgegeven, welk onderzoek heeft plaatsgevonden en op welke manier de Angolese autoriteiten de identiteit van eiseres hebben vastgesteld. De rechtbank heeft eiseres in beroep in de gelegenheid gesteld om alsnog een verklaring hierover van de Angolese autoriteiten over te leggen, maar van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Ook is niet gebleken dat eiseres een poging heeft gedaan om zo’n verklaring te verkrijgen.
De enkele stelling van eiseres in haar brief van 8 november 2021 dat de geboorteakte, het paspoort en de identiteitskaart de brondocumenten zijn die ten grondslag hebben gelegen aan de verklaring van de Angolese autoriteiten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden ontoereikend kunnen achten.
Het betoog van eiseres dat zij haar identiteit en nationaliteit ook ondubbelzinnig kan aantonen door middel van een DNA-test met haar kinderen, volgt de rechtbank niet, nu een dergelijke test geen uitsluitsel geeft over de identiteit van eiseres. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10069, kan haar evenmin baten omdat de feiten en rechtsvraag in die zaak aanzienlijk verschillen van die in de zaak van eiseres. In de zaak van eiseres draait het immers om de vraag of verweerder in dit geval van eiseres heeft mogen vragen om een verklaring van de Angolese autoriteiten over te leggen waaruit blijkt welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte van het paspoort. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat in dit geval van eiseres heeft mogen vragen en dat eiseres, ook nadat zij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, geen verklaring van de Angolese autoriteiten heeft overgelegd en niet is gebleken dat eiseres een poging heeft gedaan om zo’n verklaring te verkrijgen. In de door eiseres genoemde uitspraak ging het om de vraag of sprake was van zodanig bijzondere individuele omstandigheden, dat op grond van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet van de betrokkene verlangd mocht worden dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont. De rechtbank oordeelde dat dat niet het geval was. Er waren onvoldoende duidelijke aanwijzingen om aan te nemen dat de betrokkene een derdelander is en van haar hadden meer inspanningen mogen worden verwacht om een sluitend bewijs van haar nationaliteit en identiteit te leveren. In het kader van die inspanningen had zij mogelijk DNA-onderzoek kunnen doen ten aanzien van haar ouders en hun identiteitsbewijzen kunnen overleggen. Verder was niet gebleken dat de betrokkene navraag had gedaan of haar gestelde grootouders de Bulgaarse nationaliteit hebben.
De beroepsgrond slaagt niet.