Overwegingen
1. Eiser is van Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [1982] . Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op zijn 13e of 14e levensjaar homoseksuele gevoelens ontwikkelde. Hij dacht dat het een ziekte was en is uiteindelijk met een vrouw getrouwd. Hij kreeg op zijn 33e een relatie met [A] . [A] vertrok naar een oom in Guinee. Bij het afscheid nemen werden ze betrapt door zijn neef toen ze aan het knuffelen waren. [A] belde eiser om te vertellen dat eiser beter zo snel mogelijk het land kon verlaten. Eiser is toen naar Nederland toe gereisd. Eiser vreest bij terugkeer dat zijn familie, de autoriteiten of de familie van [A] hem zullen vermoorden vanwege zijn geaardheid.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- De seksuele gerichtheid van eiser
Het eerste element heeft verweerder geloofwaardig geacht. Het tweede element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid oppervlakkig, vaag en algemeen van aard zijn. Hiermee is eiser er niet in geslaagd inzicht te geven in zijn persoonlijke belevingen en ervaringen met betrekking tot zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Ook over zijn gestelde homoseksuele relaties heeft hij oppervlakkige verklaringen afgelegd. De foto’s van [organisatie] bijeenkomsten die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd kunnen een begin van bewijs zijn, maar wegen niet op tegen de verklaringen die hij heeft afgelegd.
Werkinstructies 2014/10 en 2019/17
3. Eiser voert aan dat verweerder niet conform werkinstructies 2014/10 en 2019/17 heeft gehandeld. Uit werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) volgt dat de nadruk van de geloofwaardigheidsbeoordeling niet langer op het bewustwordingsproces en zelfacceptatie ligt, terwijl dat aspecten zijn die eiser constant worden tegengeworpen in het besluit. Volgens werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) moet verweerder alle relevante omstandigheden in onderlinge samenhang beoordelen. Verweerder heeft dit echter nagelaten, en alleen de relevante omstandigheden als op zichzelf staand beoordeeld. Verder blijkt uit het besluit niet waar het zwaartepunt in de beoordeling heeft gelegen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat hij wel conform WI 2019/17 heeft gehandeld. In deze werkinstructie worden termen als bewustwordingsproces en zelfacceptatie niet genoemd, terwijl dat in een eerdere werkinstructie wel het geval was.1 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet het gebrek aan een bewustwordingsproces of zelfacceptatie tegengeworpen. Verweerder heeft overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke belevingen en ervaringen met betrekking tot zijn gestelde homoseksuele geaardheid, omdat zijn verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid te oppervlakkig, vaag en algemeen van aard zijn. Het gaat dus om het geheel aan eigen ervaringen en gevoelens waar eiser onvoldoende over heeft kunnen verklaren. Dit is ruimer dan slechts het bewustwordingsproces en de zelfacceptatie.
5. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder zich eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij overeenkomstig WI 2014/10 heeft gehandeld door alle relevante omstandigheden ook in onderlinge samenhang te beoordelen. Verweerder heeft naar meerdere onderdelen van de verklaring van eiser gekeken, maar deze onderdelen op verschillende punten onvoldoende bevonden. Verweerder heeft dit afgezet tegen andere ingediende bewijsstukken. Hierdoor heeft verweerder naar alle relevante omstandigheden gekeken en dit in samenhang beoordeeld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder wel duidelijk heeft aangegeven waar het zwaartepunt in de beoordeling lag,
1. Zie bijvoorbeeld WI 2015/9.
namelijk bij het gebrek aan inzicht van de gevoelens van eiser ten aanzien van het omgaan met zijn homoseksualiteit.
6. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat het voor eiser moeilijk is om over zijn geaardheid te praten. Doordat eiser van nature verlegen is vindt hij het moeilijk om over dit soort onderwerpen te praten. Daar komt bij dat hij uit een land komt waar sprake is van homofobie, waardoor hij het moeilijk vond om in het bijzijn van de Gambiaanse tolk over zijn geaardheid te spreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijkheid, c.q. het referentiekader van eiser. Over het algemeen moet worden aangenomen dat de maatregelen die verweerder bij het inrichten van de asielprocedure heeft genomen om te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling, voldoende zijn om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van een asielrelaas te waarborgen. Het is vervolgens aan de vreemdeling om individuele omstandigheden naar voren te brengen die dit anders zouden maken. 2 Dat heeft eiser hier niet gedaan. Zo heeft hij geen landeninformatie of rapporten overgelegd om dit te onderbouwen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat eiser een verlegen persoonlijkheid heeft. Hierbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser wel uitgebreid heeft verklaard over verschillende seksuele handelingen en andere privé-aspecten. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij hier wel vrijelijk over durfde te verklaren, maar over zijn gevoelens niet. Daarbij is ook van belang dat verweerder eiser voldoende gelegenheid heeft geboden om hierover te verklaren. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag maakt dat niet anders.3 In die zaak was er namelijk sprake van een vreemdeling die veel korte antwoorden gaf. Daaruit bleek duidelijk dat de vreemdeling het moeilijk vond om over het onderwerp te praten. Van deze korte antwoorden is in het gehoor van eiser geen sprake.
Geloofwaardigheid homoseksuele geaardheid
8. Eiser voert verder aan dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij oppervlakkig en summier heeft verklaard over zijn homoseksuele geaardheid. Eiser heeft voldoende verklaard over wat het met hem deed toen hij erachter kwam dat hij deze gevoelens had, en waaruit zijn worsteling bestond. Daarnaast heeft eiser uitgelegd vanaf wanneer hij het niet meer als een ziekte zag en wat daarvoor de aanleiding is geweest. Ook heeft eiser een inzichtelijke verklaring afgelegd over zijn relatie met [A] . Verweerder heeft ten onrechte niet meegenomen wat eiser daarover in de nabespreking en de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht. Mocht er sprake zijn geweest van een tegenstrijdigheid in de verklaring over [A] , dan kan dat komen doordat de tolk hem verkeerd heeft begrepen of verstaan. Bovendien hoeft een relatief geringe inconsistentie in de verklaringen niet tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas te leiden. Verder heeft verweerder onvoldoende waarde toegekend aan de foto’s en de verklaring van de [organisatie] . Tot slot heeft eiser een arrestatiebevel overgelegd waaruit blijkt dat hij gezocht wordt vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Deze heeft hij via zijn neef ontvangen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Het persoonlijke verhaal van eiser over zijn seksuele gerichtheid en zijn gevoelens hierbij betreffen de kern van het asielrelaas. Bij de beoordeling van het asielrelaas heeft verweerder de verklaringen over de persoonlijke belevingen van eiser en de manier waarop hij met zijn geaardheid is omgegaan daarom van groot belang mogen achten. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vaag, oppervlakkig en algemeen heeft verklaard over zijn seksuele geaardheid.
10. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen duidelijke verklaring heeft afgelegd over hoe hij met zijn homoseksuele geaardheid is omgegaan in de jaren nadat hij dit had ontdekt. Eiser heeft verklaard dat hij in eerste instantie dacht dat het een ziekte was, en dat hij bad tot god in de hoop dat hij het weg zou halen. Verweerder heeft hiervan mogen vinden dat het onvoldoende inzicht geeft in de belevingswereld van eiser in die jaren. Ook over de periode nadat eiser zich had gerealiseerd dat het geen ziekte was, heeft verweerder mogen vinden dat eiser onvoldoende heeft uitgelegd hoe hij met zijn geaardheid is omgegaan. Eiser heeft verklaard dat hij hiermee geworsteld heeft. Op de vraag waar die worsteling uit bestond, heeft hij geantwoord dat hij bad tot god en dat hij met een vrouw is getrouwd. Hiermee heeft hij geen duidelijkheid gegeven over de gedachtes en gevoelens die hij had bij de worsteling. Eiser heeft verklaard dat hij er door een artikel over twee jongens die vanwege hun homoseksuele geaardheid Gambia moesten ontvluchten, achter kwam dat het geen ziekte was en dat anderen het ook hadden. Verweerder heeft mogen stellen dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom dit artikel ervoor zorgde dat eiser zijn geaardheid niet meer als een ziekte zag. Verweerder heeft het
opvallend mogen vinden dat eiser jarenlang geen onderzoek heeft gedaan naar homoseksualiteit terwijl hij het wel als een ziekte zag, maar dat hij jaren later door dit artikel op andere gedachten werd gebracht. Verweerder heeft daarbij ook waarde mogen hechten aan feit dat eiser enerzijds, zoals hiervoor vermeld, heeft verklaard dat hij er door het artikel achter kwam dat het geen ziekte was en dat anderen het ook hadden, maar anderzijds heeft verklaard dat hij op zijn 14e al op school had gehoord dat homoseksualiteit bestond. Dat eiser door dit enkele artikel zijn mening heeft bijgesteld over de vraag of zijn geaardheid een ziekte is, heeft verweerder dan ook een onvoldoende overtuigende verklaring mogen vinden.
11. Verweerder heeft ook aan eiser tegen mogen werpen dat hij geen duidelijk, persoonlijk en authentiek verhaal heeft verteld over de relaties die hij heeft gehad. Eiser heeft verklaard dat hij in Gambia een relatie met [A] heeft gehad. Hij heeft echter wisselend verklaard over hoe vaak hij [A] gezien had voordat er voor het eerst seksueel contact tussen hen plaatsvond. In het nader gehoor heeft hij verklaard dat dit al bij het eerste contact was, nadat eiser hem voor het eerst in de sportschool had gezien, en [A] vervolgens bij hem thuis ontbijt voor hem heeft gemaakt. In het aanvullend gehoor heeft hij verklaard dat hij [A] al een aantal keer eerder had gezien voordat hij met hem mee naar huis ging en ze daar seksueel contact hebben gehad. In de correcties en aanvullingen heeft eiser gezet dat hij pas de tweede keer dat hij met [A] naar huis is gegaan seksueel contact met hem heeft gehad. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig, en gelet op de frequentie van deze tegenstrijdigheden had verweerder het onwaarschijnlijk mogen vinden dat dit het gevolg is geweest van een vertaalfout door de tolk. Verder overweegt de rechtbank dat het klopt dat een geringe inconsistentie in de verklaringen tijdens een gehoor niet tot gevolg hoeft te hebben dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. In deze zaak heeft
verweerder echter meer punten tegengeworpen dan alleen deze inconsistentie, waardoor de vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Den Haag niet opgaat. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser te algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over de homoseksuele relaties die hij heeft gehad. Verweerder heeft mogen stellen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in wat hij zo leuk vond aan [A] en zijn latere vriend [B] , en wat de gevoelens van verliefdheid precies inhielden. Dat verweerder ten onrechte niet in zijn besluit zou hebben betrokken wat eiser tijdens de nabespreking heeft gezegd volgt de rechtbank niet. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat met de nabespreking de correcties en aanvullingen bedoeld werden. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat ook als de verklaringen over [A] uit de correcties en aanvullingen meegenomen worden in de beoordeling, dit nog steeds onvoldoende inzicht geeft over de innerlijke belevingswereld, persoonlijke gevoelens en ervaringen van eiser. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder het opmerkelijk heeft mogen vinden dat eiser naar het huis van [A] is gegaan om afscheid van hem te nemen. Aangezien de broer van [A] eiser verboden had om daar te komen, was dit namelijk een groot risico. Verweerder heeft mogen stellen dat eiser niet heeft uitgelegd waarom hij zo’n groot risico heeft genomen.
12. Eiser heeft verschillende foto’s overgelegd die zijn activiteiten bij de [organisatie] ondersteunen, en daarnaast een verklaring van een [organisatie] medewerker waaruit volgt dat eiser lid is van een Whatsapp-groep voor LHBT+ vluchtelingen en asielzoekers. Hierover overweegt de rechtbank eerst als volgt. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat overgelegde stukken op zichzelf bezien zelden overtuigend bewijs van een gestelde seksuele gerichtheid zijn, maar dat een vreemdeling hiermee wel onder bepaalde omstandigheden ondersteunend bewijs kan leveren van zijn verklaringen over bepaalde thema’s die bij de integrale beoordeling van belang zijn, zoals
de activiteiten in Nederland of het hebben van een relatie. Verweerder kan bij de beoordeling van zulke stukken niet volstaan met een enkele verwijzing naar de ontoereikende verklaring van een vreemdeling. Hij zal kenbaar moeten motiveren hoe hij rekening heeft gehouden met elk van de aangeleverde stukken.4 De rechtbank moet in deze zaak dus beoordelen of verweerder haar oordeel op dit punt voldoende heeft gemotiveerd.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de overgelegde stukken van eiser. In het besluit heeft verweerder over de foto’s gesteld dat eiser hiermee zijn homoseksuele geaardheid nog niet aannemelijk heeft gemaakt. Over de brief van het [organisatie] is opgemerkt dat die niet opweegt tegen de verklaringen die eiser zelf heeft afgelegd. Hiermee heeft verweerder bij de beoordeling van deze stukken in feite slechts verwezen naar de ontoereikende verklaringen van eiser, en niet uitgelegd waarom deze stukken niet tegen deze verklaringen opwegen. Het beroep is dan ook gegrond vanwege een motiveringsgebrek.
14. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, aangezien verweerder in het verweerschrift en op zitting wel op afdoende wijze heeft gemotiveerd waarom deze stukken er niet toe leiden dat de homoseksuele geaardheid van eiser geloofwaardig is. Verweerder heeft uitgelegd dat de foto’s dit onvoldoende onderbouwen omdat dit momentopnames zijn en eenieder dergelijke evenementen kan
bezoeken zonder homoseksueel te zijn. Over de verklaring heeft verweerder uitgelegd dat een lidmaatschap van de Whatsappgroep nog geen blijk geeft van de seksuele gerichtheid van eiser, omdat hier niet uit blijkt dat eiser binnen de groep actief is en hoe hij zich vervolgens uit. Gelet op deze omstandigheden komt volgens verweerder onvoldoende waarde aan deze stukken toe om te compenseren voor de ontoereikende verklaringen, waarbij verweerder ook nog benadrukt dat volgens de rechtspraak van de ABRvS het uitgangspunt is dat de vreemdeling zijn geaardheid met zijn eigen verklaringen aannemelijk moet maken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom de foto’s en de verklaring van het [organisatie] niet opwegen tegen de ontoereikende verklaringen van eiser.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat het arrestatiebevel dat eiser heeft overgelegd ook niet tot gevolg heeft dat verweerder het asielrelaas van eiser geloofwaardig had moeten vinden. Het arrestatiebevel betreft een kopie, waardoor dit niet op authenticiteit beoordeeld kan worden. Verweerder heeft mogen vinden dat de inhoud onvoldoende overtuigt. Op het arrestatiebevel staat een onduidelijke foto, waardoor niet kan worden vastgesteld dat dit eiser betreft. Bovendien ontbreekt in het document nog meer essentiële informatie, zoals een adres en een geboortedatum. Ook heeft verweerder het voor de betrouwbaarheid van het document van belang mogen vinden dat er voor het document is betaald. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het arrestatiebevel zich niet verhoudt tot de verklaring die de moeder van eiser volgens de vriend van eiser zou hebben afgelegd. Volgens die verklaring zou de politie immers wel bij de moeder naar eiser hebben geïnformeerd, maar geen beschuldigingen hebben geuit. Omdat al deze redenen voor de rechtbank voldoende zijn voor de conclusie dat het arrestatiebevel niet maakt dat eiser het asielrelaas van eiser geloofwaardig had moeten vinden, gaat de rechtbank niet in op de door verweerder op zitting naar voren gebrachte omstandigheid dat arrestatiebevelen zeer zeldzaam zijn en alleen worden uitgevaardigd in bijzonder ernstige delicten.
16. Over de vraag of verweerder een LBBTI-coördinator heeft geraadpleegd overweegt de rechtbank als volgt. Uit WI 2019/17 volgt dat op elke locatie van verweerder LHBTI- coördinatoren aanwezig zijn. In elke zaak waarin een LHBTI-motief speelt, dient voordat het besluit wordt genomen een LHBTI-coördinator geraadpleegd te worden. Daarnaast kunnen coördinatoren benaderd worden voor vragen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat er overleg is geweest met een coördinator voorafgaand aan het opstellen van het voornemen. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat niet uit WI 2019/17 volgt dat in het voornemen of besluit moet worden opgenomen dat de LHBTI-coördinator is geraadpleegd. Ook volgt hieruit niet de plicht voor verweerder om inzage te verschaffen in de manier waarop het overleg met de coördinator heeft plaatsgevonden. Het besluit bevat op dit punt dan ook geen gebrek.
17. Vanwege een motiveringsgebrek is het beroep gegrond. Dit gebrek is echter hersteld doordat verweerder in het verweerschrift en op zitting het besluit wel voldoende heeft gemotiveerd. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag terecht is afgewezen als ongegrond.
18. Vanwege het gegronde beroep veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).