ECLI:NL:RBDHA:2022:10440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vrouw en haar minderjarige zoon. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 januari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 18 januari 2022 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiseres recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

Tijdens de zitting op 24 januari 2022 is eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, niet verschenen, terwijl de verweerder wel aanwezig was. Eiseres voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat uit het proces-verbaal zou blijken dat slechts één persoon was staande gehouden, terwijl zij en haar zoon samen waren. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal voldoende bleek dat zowel eiseres als haar zoon waren staande gehouden. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en dat de eis van eiseres om schadevergoeding ongegrond was. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van een concreet aanknopingspunt voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank vond dat de gronden voor de bewaring niet waren betwist en dat de enkele omstandigheid dat eiseres geen medewerking wilde verlenen aan een PCR-test niet voldoende was om de maatregel van bewaring ter discussie te stellen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor verweerder om tijdig een vlucht naar Italië te boeken voor eiseres, wat de noodzaak van de maatregel bevestigde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.634
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer 1] ,

mede namens haar minderjarige zoon [A] , V-nummer: [V-nummer 2] , (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 18 januari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1996.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Staandehouding
3. Eiseres voert aan dat in het proces verbaal van staandehouding (M-105) het volgende is vermeld:
“(…) Op 12-01-2022, te Burgum om 06:51 uur hield ik deze persoon staande. (…)”Volgens eiseres blijkt hieruit dat er maar één persoon is staande gehouden en dat het onduidelijk is om welke persoon het gaat. Het gezin van eiseres bestaat namelijk uit twee personen: eiseres en haar zoon. Blijkens het formulier M-105 is één van hen niet staandegehouden en daarmee onrechtmatig aan vrijheidsontneming onderworpen. Omdat er sprake is van het aanwenden van zeer verstrekkende bevoegdheden, kunnen dergelijke onduidelijkheden niet worden gepasseerd. Het betreft immers vrijheidsontneming.
4. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Naar haar oordeel blijkt uit formulier M-105 afdoende dat zowel eiseres áls haar zoon zijn staande gehouden. De rechtbank wijst hiertoe op de volgende passages uit dit formulier (onderstreping rechtbank):

Op Woensdag 12-01-2022 om 6:40 uur bevonden wij, verbalisanten ons, tezamen met [verbalisant 1] , hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland en [verbalisant 2] , brigadier van politie eenheid Noord-Nederland, AVIM en twee collegae buitengewoon opsporingsambtenaren van Justitie ons in uniform gekleed op het AZC [locatie] , [adres] , [plaats]ter staandehouding van het gezin [naam] , bestaande uit moeder( [eiseres] ) geboren op [geboortedatum 1] te Edo State, Nigeria,en zoon( [A] ) geboren op [geboortedatum 2] te Feltre, Italie.
(…)
Vervolgens legitimeerden de collega’s van AVIM zichzelf, toonden de machtiging tot binnentreden, en gaven het doel van onze komst aan, namelijkde staandehouding van het gezin [naam], omdat was gebleken uit het vertrekdossier van de DT&V datbetrokkenenonrechtmatig in Nederland zijn (…)
Hierop heb ik, verbalisant 1, in gebouw t 49 kamer 4, mij gelegitimeerd als buitengewoon opsporingsambtenaar van Justitie en betrokkenegevraagd naar hun personalia. Betrokkene vertelde dat zij het gezin [naam] waren, bestaande uit moeder ( [eiseres] , en zoon [A] ). Deze gegevens kwamen overeen met de informatie en de foto’s uit het vertrekdossier van DT&V, wat ik, [buitengewoon opsporingsambtenaar] , in mijn bezit had.
De gronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, haar op haar initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Willekeur
7. Eiseres stelt dat verweerder zich schuldig maakt aan willekeurige toepassing van de maatregel van bewaring. Doordat voor een overdracht een PCR-test vereist is en Dublinclaimanten hun medewerking daaraan weigeren, gaan er vrijwel geen overdrachten door. In sommige gevallen volgt dan bewaring, maar in de meeste zaken niet. Een duidelijke reden wanneer verweerder wel en niet tot bewaring over gaat, is niet te vinden. Eiser verzoekt de rechtbank in dit kader om bij verweerder specifieke informatie op te vragen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar beroep op het verbod op willekeur slechts in algemene termen en daarmee onvoldoende onderbouwd. Onbetwist is dat er ten aanzien van eiseres voldoende gronden waren om haar in vreemdelingenbewaring te stellen. Ook was het voor verweerder nog mogelijk om voor haar tijdig een vlucht naar Italië te boeken. De enkele omstandigheid dat eiseres had aangegeven dat zij geen medewerking zou verlenen aan de PCR-test, heeft verweerder er niet toe hoeven brengen om af te zien van het opleggen van de maatregel van vreemdelingenbewaring. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 20221. De beroepsgrond slaagt niet en om die reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om verweerder om nadere informatie te vragen.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 februari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.