Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op 29 januari 2004 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Op 5 februari 2020 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Irak problemen heeft ondervonden met een gewapende groepering. De vader van eiser heeft door zijn functie bij de overheid dreigementen ontvangen. Uiteindelijk is het huis waar eiser met zijn vader, moeder, broers en zus woonde in brand gestoken, waarop eiser met zijn moeder, broers en zus uit Irak is vertrokken.
2. Verweerder heeft op 18 februari 2020 de Griekse autoriteiten om informatie verzocht.Op 18 maart 2020 hebben de zij op dit verzoek gereageerd. Gebleken is dat de Griekse autoriteiten op 9 november 2017 aan eiser internationale bescherming hebben verleend. Op 28 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser laten weten dat zijn asielaanvraag wordt behandeld in de verlengde asielprocedure. Op verzoek van verweerder hebben de Griekse autoriteiten op 18 juni 2021 nadere informatie gegeven waaruit blijkt dat ook aan eisers moeder, broers en zus internationale bescherming is verleend.
3. Verweerder heeft de aanvraag niet niet-ontvankelijk verklaard vanwege eisers asielstatus in Griekenland, maar is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van eisers asielrelaas. Dat asielrelaas eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Eiser stelt dat zijn huis in brand is gestoken door een gewapende groepering.
Verweerder heeft de asielaanvraag bij het bestreden besluit afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar acht ongeloofwaardig dat eisers huis in brand is gestoken door een gewapende groepering. Verweerder heeft bepaald dat het besluit van rechtswege tot gevolg heeft dat eiser met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Het besluit geldt nog niet als terugkeerbesluit, omdat eerst zal worden onderzocht of er voor eiser adequate opvang aanwezig is buiten Nederland.
4. Op wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vaststelling relevante elementen
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de functie van zijn vader bij de Iraakse politie ten onrechte niet heeft aangemerkt als losstaand relevant element. Deze functie is de aanleiding geweest voor de brandstichting. Door de functie van eisers vader niet aan te merken als relevant element, miskent verweerder dat dit de kern van eisers asielrelaas betreft. Eiser heeft hier niet meer over kunnen verklaren, omdat hij op twaalfjarige leeftijd is vertrokken uit Irak.
6. Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Vw brengt de vreemdeling alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren en is het aan verweerder om in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen te beoordelen. Een relevant element is een feit dat of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM.
7. Verweerder heeft de functie van eisers vader ten onrechte niet aangemerkt als relevant element. Eiser heeft de functie van zijn vader immers uit eigen beweging naar voren gebracht.Eiser vermoedt dat de functie van zijn vader de aanleiding is voor de brandstichting van de woning. De gestelde functie is dan ook een omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM. Dit maakt echter niet dat de grond van eiser slaagt, nu verweerder de functie van eisers vader wel bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in het bestreden besluit heeft betrokken.Verder volgt de rechtbank het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat eiser niet heeft onderbouwd, noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de functie van zijn vader een gerechtvaardigde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet zelf heeft kunnen verklaren in hoeverre de functie van zijn vader reden is geweest voor de brandstichting, dat hij weinig kan verklaren over de functie van zijn vader bij de politie, en dat hij niet afdoende kan verklaren over welke gevolgen dat heeft gehad voor het gezin. Deze grond slaagt daarom niet.
Geloofwaardigheid van het asielrelaas
8. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard. Hij heeft zijn verklaring over zijn leeftijd ten tijde van de brandstichting in het nader gehoor gecorrigeerd. Ook kan niet aan eiser worden tegengeworpen dat zijn verklaringen in het nader gehoor tegenstrijdig zijn met de aanvullingen uit de zienswijze. Hierbij heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met eisers jeugdige leeftijd. Uit artikel 3.45a van het VVvolgt immers niet dat verweerder ervan uit mag gaan dat een kind goed kan rekenen. De gemachtigde van eiser heeft telefonisch contact gehad met eisers vader. De verklaringen die eisers vader daarbij heeft afgelegd, zijn bij wijze van aanvulling in de zienswijze opgetekend.
9. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn leeftijd op het moment van de brandstichting. Verweerder heeft de gecorrigeerde leeftijd in de aanvullingen en correcties niet zondermeer hoeven volgen, nu eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij eerder verschillende leeftijden heeft genoemd. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat zijn verklaringen tijdens het nader gehoor tegenstrijdig zijn met de aanvullingen uit de zienswijze over zijn verblijfplaats na de brandstichting. Eiser heeft verklaard dat hij na de brandstichting met zijn gezin in hetzelfde huis verbleef en drie à vier dagen later uit Irak is vertrokken,terwijl in de zienswijze wordt beschreven dat eiser na de brandstichting met zijn gezin van huis naar huis verhuisde en dat dit zo doorging totdat zij vluchtten.
10. De stelling dat deze tegenstrijdigheden niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen vanwege zijn jeugdige leeftijd, heeft verweerder niet hoeven volgen. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 3.45a van het VV geen kindvriendelijk gehoor heeft gehouden omdat uit dat artikel niet blijkt dat ervan uit mag worden gegaan dat een kind goed kan rekenen, overweegt de rechtbank dat de geloofwaardigheidsbeoordeling plaats dient te vinden tegen de achtergrond van wat over de vreemdeling bekend is. Verweerder heeft bij de beoordeling van het asielrelaas betrokken dat eiser tot de achtste klas heeft gestudeerd en dat niet is gesteld dat hij moeite heeft met rekenen.In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend gemotiveerd dat eiser op het moment van het nader gehoor reeds 16 jaar oud was.Verweerder heeft dan ook voldoende kenbaar rekening gehouden met eisers leeftijd en opleidingsniveau.Verder heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser met zijn vader in contact staat. Eiser heeft dus tijd gehad om bij zijn vader navraag te doen over de gestelde gebeurtenissen.
11. Verweerder heeft in de bij zienswijze opgetekende verklaringen van eisers vader geen aanleiding hoeven zien het asielrelaas van eiser alsnog als geloofwaardig aan te merken. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit moet worden gegaan van dat wat een vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren brengt tijdens het nader gehoor. Dat de gemachtigde van eiser verklaringen van eisers vader heeft verkregen over diens functie en over de gevolgen hiervan voor hem en zijn gezin, ontslaat eiser niet van zijn plicht om hierover zelf geloofwaardig te verklaren. Het lag op de weg van eiser om hierover zelf tijdig navraag te doen bij zijn vader. Dit geldt temeer nu eiser heeft verklaard dat hij na zijn vertrek ook vanuit Nederland geregeld contact met zijn vader in Irak heeft gehad.
12. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over het in brand steken van zijn huis door een gewapende groepering. In zoverre is het beroep van eiser dan ook ongegrond.
Ontbrekend terugkeerbesluit en uitstel van vertrek
13. Eiser heeft onder verwijzing naar het arrest TQ van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021aangevoerd dat verweerder met het niet nemen van een terugkeerbesluit een soort gedoogconstructie heeft gecreëerd die, zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan. Bij de aanvullende gronden van 17 januari 2022 heeft eiser verder aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat aan eiser geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd, omdat hij een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is, die bovendien internationale bescherming geniet in Griekenland.
14. Verweerder heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat op grond van het arrest TQ eerst onderzoek moet worden gedaan of er adequate opvang voor eiser bestaat in het land van herkomst, alvorens een terugkeerbesluit kan worden opgelegd. Uit het bestreden besluit volgt dat het daarom nog niet geldt als terugkeerbesluit. Het besluit voldoet ook niet aan de voorwaarden van een terugkeerbesluit als opgenomen in artikel 3, vierde lid, en artikel 12 van de Terugkeerrichtlijn.Vervolgens heeft verweerder bij het aanvullend besluit van 11 januari 2022 – zonder nadere toelichting – meegedeeld dat aan eiser op grond van het WBV 2022/1 uitstel van vertrek is verleend.
15. In reactie op de vragen van de rechtbank van 21 juli 2022 heeft verweerder vervolgens onder verwijzing naar artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw gesteld dat in het bestreden besluit terecht is afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit, nu aangenomen moet worden dat eiser als statushouder nog toestemming tot verblijf in Griekenland heeft. Volgens verweerder zal de (nog op te leggen) vertrekplicht van eiser dan ook zien op een vertrek naar Griekenland. Pas als eiser hieraan geen gevolg geeft, zal verweerder moeten beoordelen of aan eiser een terugkeerbesluit wordt opgelegd op grond van art 62a, derde lid, van de Vw. Verweerder meent dat de Terugkeerrichtlijn niet op eiser van toepassing is, zodat ook het arrest TQ en de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 niet rechtstreeks van toepassing zijn op deze zaak. Bij het opleggen van een vertrekplicht is verder van belang dat eiser sinds 29 januari 2022 meerderjarig is. Daarom is het onderzoek zoals genoemd in het bestreden besluit thans niet meer aan de orde.
16. Allereerst heeft verweerder in het aanvullend besluit van 11 januari 2022 ten onrechte verwezen naar WBV 2022/1. Voor het verlenen van uitstel van vertrek voor niet-begeleide minderjarigen bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen wettelijke basis. Artikel 64 van de Vw biedt die mogelijk alleen als sprake is van medische redenen.
17. Niet in geschil is dat Griekenland aan eiser internationale bescherming, meer specifiek een vluchtelingenstatus, heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit niet kenbaar bij het bestreden besluit, het verweerschrift of het aanvullend besluit heeft betrokken. Pas in zijn reactie van 21 juli 2022 wordt expliciet melding van eisers verblijfsrecht in Griekenland gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat dit verblijfsrecht is ingetrokken, is beëindigd, of beslist is dit niet te verlengen.
18. Op grond van artikel 62a, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, wordt de vreemdeling die in bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Dit is een implementatie van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, valt eiser in die zin dus wel degelijk onder de Terugkeerrichtlijn.
19. Verweerder heeft niet gebruik gemaakt van de in artikel 62a, derde lid, van de Vw aan hem verleende bevoegdheid om eiser te bevelen onmiddellijk terug te keren naar Griekenland. Pas als eiser hieraan geen gevolg zou geven, kan verweerder overgaan tot het nemen van een terugkeerbesluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook ten onrechte gesteld dat het opleggen van het terugkeerbesluit afhankelijk is van het onderzoek naar adequate opvang. Ook heeft verweerder zich ten onrechte niet uitgelaten over het land waar het gestelde onderzoek zal plaatsvinden en is van enig onderzoek naar adequate opvang voor eiser niet gebleken. Uit het arrest TQ en de hiervoor aangehaalde Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 volgt dat verweerder voortvarend moeten handelen omdat een niet-begeleide minderjarige vreemdeling niet onnodig lang in onzekerheid mag verkeren over zijn verblijfsstatus. Met de besluitvorming in deze zaak heeft verweerder, ondanks de geboden mogelijkheden om een en ander te herstellen in beroep, tot op heden echter onduidelijkheid laten bestaan over eisers verblijfsstatus na de afwijzing van zijn asielaanvraag. Van een situatie als bedoeld in overweging 17 onder (3) van voormelde uitspraak, waarbij een terugkeerbesluit achterwege mag blijven, is dan ook geen sprake. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking,
20. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond, maar heeft daaraan niet de juiste gevolgen verbonden voor wat betreft eisers vertrek dan wel terugkeer. Omdat het bestreden besluit een meeromvattende beschikking is, komt het hele besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en ziet ook geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).