ECLI:NL:RBDHA:2022:10331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
09-808575-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsprocedure wegens tijdsverloop en gebrek aan belang

Op 10 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk werd verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde die in 2015 was veroordeeld voor het verkopen en in bezit hebben van harddrugs. De rechtbank overwoog dat er, gezien het tijdsverloop en de aard van de feiten, geen belang meer was bij de voortzetting van de ontnemingsprocedure. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat er geen slachtoffers of benadeelde partijen betrokken waren, dat de zaak al lange tijd oud was, en dat de redelijke termijn was overschreden. De officier van justitie had eerder aangegeven dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij de voortzetting van de procedure, en de verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank respecteerde de beleidsvrijheid van het OM en concludeerde dat het niet voortzetten van de ontnemingsprocedure niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank verklaarde het OM niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 39.047,60.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/808575-13
Datum uitspraak: 10 oktober 2022

Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
BRP-[adres].

De vordering

De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 39.047,60.

Het procesverloop

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 30 januari 2015 in de strafzaak veroordeeld terzake het verkopen, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van heroïne en cocaïne alsmede het verrichten van voorbereidingshandelingen door een hoeveelheid versnijdingsmiddelen voorhanden te hebben.
Ter zitting van 16 januari 2015 heeft de rechtbank de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden voor de uitwisseling van schriftelijke conclusies waarna de schriftelijke eindbeslissing zou volgen dan wel er opnieuw een mondelinge behandeling zou worden bepaald. De conclusiewisseling heeft plaatsgevonden in april 2015. Nadien is de zaak niet meer op zitting gepland. De officier van justitie heeft bij brief van 21 juli 2022 aan de veroordeelde meegedeeld de ontnemingszaak op 26 september 2022 opnieuw ter zitting aan te brengen en alsdan de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te zullen vorderen.

Het onderzoek ter zitting

Ter terechtzitting van 26 september 2022 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Zijn raadsman mr. H. Sytema, gemachtigd om namens hem het woord te voeren, is verschenen en gehoord.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort gezegd, op neer dat er in de visie van het Openbaar Ministerie onder meer vanwege het tijdsverloop thans niet langer sprake is van enig in redelijkheid na te streven strafvorderlijk belang bij voortzetting van de eerder ingezette vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman deelt de conclusie van de officier van justitie. In aanvulling op de omstandigheden die de officier van justitie heeft genoemd, heeft hij bovendien gewezen op de belangen van de veroordeelde bij een berechting binnen redelijke termijn teneinde een adequate verdediging te kunnen voeren en om niet langer dan redelijk onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging te moeten leven.
Het oordeel van de rechtbank
Rechterlijke toetsing van de wijze waarop het Openbaar Ministerie is omgegaan met haar bevoegdheid om tot vervolging over te gaan geschiedt met de nodige terughoudendheid. In beginsel dient de rechter de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie te respecteren. De rechter dient daarbij met name de zienswijze van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het belang bij een ingezette strafvervolging expliciet mee te wegen (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280). Naar het oordeel van de rechtbank geldt een dergelijke terughoudendheid in de rechterlijke toetsing ook waar het gaat om de bevoegdheid tot voortzetting van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de officier van justitie komt er in de kern op neer dat hij meent dat bij de huidige stand van zaken er geen belang meer is bij voortzetting van de ingezette vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. Uit de toelichting van het thans ingenomen standpunt blijkt dat bij het Openbaar Ministerie sprake is van een heroverweging met betrekking tot de opportuniteit van het voortzetten van de ontnemingsprocedure: deze is in de visie van het Openbaar Ministerie thans niet langer aanwezig en zowel de belangen van de samenleving als van de veroordeelde zijn gebaat bij een afdoening zoals voorgesteld.
De rechtbank ziet, mede gelet op de terughoudendheid die in deze moet worden betracht, geen redenen om in deze ontnemingsprocedure tot een andersluidend oordeel te komen. De officier van justitie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met voortzetting van de ontnemingsprocedure thans niet langer enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Daarbij betrekt de rechtbank de aard en ernst van de feiten, de omstandigheid dat in deze zaak geen slachtoffers of benadeelde partijen zijn betrokken, de ouderdom van de zaak, de overschrijding van de redelijke termijn en de nog te verwachten duur van de berechting. Het niet langer voortzetten van de ontnemingsprocedure is ook niet onverenigbaar met de beginselen van de goede procesorde. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de (verdere) voortzetting van de ontnemingsprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2022.
mr. R.J. Wortelboer is buiten staat mede te ondertekenen.