ECLI:NL:RBDHA:2022:10330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
09-730018-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak na lange tijd en gebrek aan bewijs

Op 10 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder vrijheidsberoving en wapenbezit. De zaak, die al sinds januari 2018 loopt, heeft een lange voorgeschiedenis met meerdere zittingen en getuigenverhoren. De officier van justitie heeft op 26 september 2022 de rechtbank verzocht om de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te verklaren, omdat er naar zijn mening geen belang meer was bij de voortzetting van de strafvervolging. Dit standpunt werd gedeeld door de raadsman van de verdachte.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de officier van justitie zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen belang meer was bij de voortzetting van de strafvervolging. De rechtbank heeft daarbij de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie gerespecteerd en de terughoudendheid in de rechterlijke toetsing in acht genomen. De rechtbank oordeelde dat het niet langer voortzetten van de zaak niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze beslissing werd genomen in het belang van zowel de verdachte als de samenleving, gezien het lange tijdsverloop en de onduidelijkheid in het bewijs.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/730018-18
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

Het procesverloop

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 maart 2018 en 26 september 2022.
De rechtbank heeft op 20 maart 2018 de behandeling aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. De getuigen zijn gehoord op 19 september 2018 respectievelijk 31 oktober 2018. Nadien is de zaak niet meer op zitting gepland. Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk meegedeeld de strafzaak op 26 september 2022 opnieuw ter zitting aan te brengen en alsdan de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te zullen vorderen.

De terechtzitting van 26 september 2022

De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Zijn raadsman mr. R. Heemskerk, gemachtigd om namens hem het woord te voeren, is verschenen en gehoord.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door [slachtoffer] tegen zijn wil en met geweld vast te pakken en/of in een auto te zetten en/of mee te nemen in die/een auto en met hem te gaan rijden;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ) meermalen, althans eenmaal, (met een vuurwapen) heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, model HP 35, kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat er geen belang meer is bij voortzetting van de eerder ingezette vervolging. De officier van justitie heeft hiertoe onder meer toegelicht dat het gaat om een geweldsincident ruim vier jaar geleden dat verband hield met cocaïne. De vraag is, aldus de officier, of op grond van het dossier tot een bewezenverklaring zou kunnen worden gekomen. De verklaringen over de vrijheidsberoving en het wapenbezit lopen namelijk uiteen. Na de verhoren door de rechter-commissaris is dit niet helderder geworden. Alvorens tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, zal een uitgebreide inhoudelijke behandeling nodig zijn om het dossier te bespreken en de verdediging in de gelegenheid te stellen behoorlijk verweer te kunnen voeren. De schaarse zittingscapaciteit dient volgens het Openbaar Ministerie niet te worden aangewend voor een dergelijke complexe zaak met zo’n groot tijdsverloop en bewijsrisico.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman deelt de conclusie van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Rechterlijke toetsing van de wijze waarop het Openbaar Ministerie is omgegaan met haar bevoegdheid om tot vervolging over te gaan geschiedt met de nodige terughoudendheid. In beginsel dient de rechter de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie te respecteren. De rechter dient daarbij met name de zienswijze van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het belang bij een ingezette strafvervolging expliciet mee te wegen. (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX4280).
Het standpunt van de officier van justitie komt er in de kern op neer dat hij meent dat bij de huidige stand van zaken er geen belang meer is bij voortzetting van de ingezette strafvervolging van de verdachte. In zijn toelichting is sprake van een heroverweging van de opportuniteit van (verdere) vervolging: vervolging is niet langer meer opportuun, nu zowel de belangen van de samenleving als die van de verdachte zijn gebaat bij een afdoening zoals voorgesteld.
Waar hiervoor is beschreven dat een groot gewicht toekomt aan de beslissing van de officier van justitie om te vervolgen, ziet de rechtbank niet in waarom dat anders is bij de beslissing van de officier van justitie in een geval waarin de officier van justitie meent dat er geen belang meer is bij verdere strafvervolging. Nu de officier van justitie in deze zaak gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat er geen verder belang bij vervolging meer is, brengt de terughoudende toetsing met zich mee dat de rechtbank niet lichtvaardig tot een andersluidend oordeel zou kunnen komen.
De rechtbank ziet geen redenen om in deze strafzaak tot een andersluidend oordeel te komen. De officier van justitie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met voortzetting van de vervolging thans niet langer sprake is van enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang dat daarmee gediend kan zijn. Het niet langer voortzetten van de strafvervolging is ook niet onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging en het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2022.
Mr. R.J. Wortelboer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.