ECLI:NL:RBDHA:2022:10329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/4398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Maassen, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. W. Smith. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 21 april 2021, waarin het bezwaar van eiser tegen eerdere besluiten over zijn arbeidsongeschiktheid ongegrond werd verklaard. Eiser ontving een loongerelateerde Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en was van mening dat hij in aanmerking kwam voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) vanwege zijn medische situatie. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser voor 64,33% arbeidsongeschikt is, en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk heeft gekregen en dat de proceskosten niet vergoed worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4398

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Maassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. W. Smith).

Procesverloop

Met het besluit van 22 september 2020 (het primaire besluit I) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 64,33%. De loongerelateerde Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) die eiser ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt niet.
Met het besluit, eveneens van 22 september 2020 (het primaire besluit II) heeft het UWV bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt en dat eiser vanaf 11 december 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
Eiser heeft bezwaar ingesteld tegen de primaire besluiten I en II.
Met het besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als [functienaam] bij [B.V.] B.V. Op 15 september 2016 is het dienstverband geëindigd. Het UWV heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiser zich op 18 december 2017 bij het UWV ziekgemeld, waarna eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
2. Eiser ontving een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,75%. Eiser heeft gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is, en het UWV heeft een herbeoordeling gedaan van de arbeidsongeschiktheid van eiser.
3. Een arts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 1 april 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er vier functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft drie van deze functies gebruikt voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Met de middelste van deze drie functies kan eiser 35,67% verdienen van het loon dat hij verdiende als [functienaam]. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop 64,33%. De loongerelateerde WGA-uitkering van eiser wijzigt niet.
4. De loongerelateerde WGA-uitkering van eiser liep tot en met 10 december 2020. Het UWV heeft beslist dat eiser per 11 december 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 55% en 65%.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen passend voor de situatie per 1 april 2020 en per 11 december 2020. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij vindt dat hij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten). Hij stelt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat er nog maar een geringe kans op herstel is voor een aanzienlijk deel van zijn klachten. Verder voert eiser aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet fysiek onderzocht heeft. Ook vindt hij dat hij verdergaande beperkingen heeft. Eiser heeft een onderzoeksrapport ingebracht van een adviserend verzekeringsarts. In dit rapport is geconcludeerd dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Eiser stelt dat hij met deze extra beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Waarover het gaat in deze zaak

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 64,33% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 april 2020 en 11 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

8. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
9. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij heeft beschreven dat in vergelijking met de aangenomen beperkingen per het einde van de wachttijd, 16 december 2019, er reden is om de FML enigszins te wijzigen. Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 19 april 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om anders te denken over de belastbaarheid per 1 april 2020 dan de arts. Hij stelt dat de arts zeer uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft gedaan, waarbij weinig afwijkingen zijn vastgesteld. De aangenomen beperkingen passen bij de bevindingen. De in bezwaar ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel over de belastbaarheid. Verder acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de op 25 augustus 2020 opgestelde FML ook van toepassing op 11 december 2020.
11. Eiser heeft in beroep medische informatie en een adviesrapport van een verzekeringsarts ingebracht. In dit rapport beschrijft de adviserend verzekeringsarts dat hij zich niet volledig kan vinden in de aangenomen belastbaarheid voor de situatie op 1 april 2020 en 11 december 2020. Op basis van het dossier ziet hij aanleiding om vier aanvullende beperkingen aan te nemen.
12
.Over het adviesrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de aanvullende beperkingen die de adviserend verzekeringsarts beschrijft niet blijken uit de resultaten van het lichamelijke onderzoek van de arts, de dagelijkse activiteiten van eiser of de medische informatie. De ingebrachte medische informatie is niet relevant ten aanzien van de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen aanleiding is om het ingenomen standpunt te wijzigen.
13. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV onvoldoende medisch onderzoek heeft gedaan. Hij stelt dat het onderzoek door de arts beperkt is geweest en dat hij in bezwaar niet lichamelijk is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens eiser is dit wel relevant, gezien het verschil in standpunten van het UWV en eiser en de verschillende lichamelijke klachten die eiser ervaart.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 26 augustus 2022 gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in bezwaar niet nodig was. Hij licht toe dat de arts aandacht heeft besteed aan de fysieke en psychische klachten en uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft verricht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gesproken op de hoorzitting, waarbij de relevante anamnestische feiten besproken zijn. Op basis van de bekende medische gegevens en de observatie tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullend lichamelijk onderzoek nodig geacht. Bij de hoorzitting werden geen nieuwe beperkingen waargenomen. Hij concludeert dat eiser in medische zin niet is benadeeld.
15. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wanneer er nog geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, afzien van een spreekuur indien dit geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroept dient dit te motiveren in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom een spreekuurcontact achterwege kon blijven. De rechtbank maakt uit het dossier op dat de arts kennis heeft genomen van alle door eiser beschreven klachten en hier ook onderzoek naar heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit meegenomen in zijn beoordeling. Ook alle door eiser ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegenomen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheid van eiser gemist heeft. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het onderzoek onzorgvuldig te vinden.
16. De (verzekerings)artsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
17. De arts heeft aangenomen dat eiser verminderd belastbaar is. Hij is uitgegaan van de diagnoses pijn in de bovenste en onderste extremiteit, depressieve episode en stoornis in alcoholgebruik. De arts stelt dat er geen situatie is waardoor er geen benutbare mogelijkheden zijn. Ook is er geen energetische beperking, verminderde beschikbaarheid of preventieve reden, waarvoor een urenbeperking aangewezen is. De arts acht de FML opgesteld per het einde van de wachttijd nog grotendeels van toepassing. Hij neemt aanvullende beperkingen op voor de mentale en lichamelijke belastbaarheid en doet aanpassingen aan de beperkingen voor reiken en lopen tijdens het werk. In de FML zijn beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren, de fysieke omgeving, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
18
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 april 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft dat eiser benutbare mogelijkheden heeft. De spanningsklachten zijn niet zodanig dat sprake is van ziekte of gebrek en dat daarvoor zwaardere beperkingen aangenomen moeten worden. De behandeling die eiser volgt is niet dusdanig intensief dat dat tot extra beperkingen leidt. Voor 1 april 2020 wordt in het huisartsenjournaal geen structureel verstoorde nachtrust of opvallende stoornissen vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om een urenbeperking aan te nemen.
Met betrekking tot de situatie per 11 december 2020 geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat er extra beperkingen zijn voor belasting van de nek, maar de beperkingen in de FML ondervangen die al. Rond deze datum in geding blijkt uit het huisartsenjournaal wel een melding van verminderde nachtrust, maar dit wordt medicinaal behandeld. Niet is gebleken dat het behandelbeleid van de huisarts ineffectief is en dat er structurele stoornissen zijn die een urenbeperking rechtvaardigen.
19. Eiser voert aan dat het UWV ten onrechte geen verdergaande beperkingen heeft aangenomen. Hij stelt dat onder andere een urenbeperking nodig is, gezien zijn rustmomenten. Ook voert eiser aan dat de beperking voor het lopen onterecht is aangepast. Eiser heeft een rapport van een adviserend verzekeringsarts en medische informatie ingebracht. De adviserend verzekeringsarts wijkt op basis van het dossier op enkele punten af van de aangenomen beperkingen. Hij stelt dat er meer beperkingen zijn, namelijk voor het maken van hoofdbewegingen, duwen/trekken, een gefixeerde hoofdhouding en knijp-/grijpkracht.
20. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 maart 2022 uiteengezet waarom hij dit standpunt niet volgt. Over het maken van hoofdbewegingen stelt hij dat geen beperking aan de orde is, gelet op het dagverhaal van eiser en de onderzoeksresultaten van de arts. In zijn aanvullende rapport van 26 augustus 2022 heeft hij nog toegelicht dat ondanks wisselende onderzoeksresultaten in de tijd er geen belangrijke wijziging is van de medische klachten in 2020. Daarom acht hij de belastbaarheid vastgesteld per 1 april 2020 ook geldig per 11 december 2020. Bovendien is er geen sprake van substantiële nekbelasting in de geduide functies. Wat betreft het duwen/trekken stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de geduide functies geen sprake is van zware duw- en trekbelasting, maar alleen van relatief lichte belasting. Eiser wordt geacht dit te kunnen, mede gelet op zijn dagelijkse activiteiten. Over werken met een gefixeerde hoofdhouding geeft hij aan dat dit niet voorkomt in de geduide functies. In zijn aanvullend rapport van 26 augustus 2022 heeft hij toegelicht dat er bij het lichamelijk onderzoek van de arts en de hoorzitting geen ernstige nekbeperkingen zijn vastgesteld. De norm in de FML is al een lage belasting. Ook voor wat betreft de knijp- en grijpkracht is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden zwaardere beperkingen op te nemen in de FML. In de geduide functies is geen grote knijpkracht vereist. Bovendien blijkt uit de onderzoeksbevindingen van de arts dat de handkracht normaal is en in het huisartsjournaal van 19 oktober 2020 stelt de huisarts dat sprake is van een redelijke kracht en dat er geen afwijkingen zijn.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de in beroep ingebrachte medische informatie van de behandelaars niet relevant is voor de datum in geding, omdat het van ver daarna is.
21
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding hem niet te volgen.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een situatie met geen benutbare mogelijkheden. Ook vindt de rechtbank de aanpassing van de beperking ‘lopen tijdens het werk’ voldoende begrijpelijk toegelicht. Verder hebben de (verzekerings)artsen de slaapproblemen van eiser meegenomen in hun beoordeling en voldoende toegelicht waarom een urenbeperking niet aan de orde is. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op 1 april 2020 en op 11 december 2020.
De arbeidskundige beoordeling
23. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
24. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 1 april 2020 en op 11 december 2020 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 35,67% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als [functienaam], zodat eiser voor de overige 64,33% arbeidsongeschikt is.
Duurzaamheid
25. Of de beperkingen duurzaam zijn, is pas relevant als sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Uit de beoordeling volgt dat dit niet het geval is. De rechtbank laat daarom de vraag of sprake is van duurzaamheid onbesproken.

De conclusie van de rechtbank

26. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 1 april 2020 en 11 december 2020 terecht berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,33%.
27. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 oktober 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491