ECLI:NL:RBDHA:2022:10315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
9959795 \ EJ VERZ 22-84857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende grond en herstelmogelijkheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan in het verzoek van Koninklijke Brill N.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder]. Brill heeft het verzoek ingediend op basis van verschillende gronden, waaronder ernstig verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en cumulatiegrond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Brill onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde verwijten aan [verweerder]. Ondanks eerdere waarschuwingen en incidenten, heeft [verweerder] gedurende zijn lange dienstverband overwegend goed gefunctioneerd. De kantonrechter oordeelt dat Brill te snel heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder eerst te onderzoeken of de arbeidsrelatie nog herstelbaar was. De rechter concludeert dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en wijst het verzoek van Brill af. Tevens wordt Brill veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
MZ
Rep.nr.: 9959795 \ EJ VERZ 22-84857
Datum: 28 september 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap Koninklijke Brill N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Leiden,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. N.C. Six-Scheffer,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.G. Verheij.
Partijen worden aangeduid als “Brill” en “ [verweerder] ”.

1.Het procesverloop

1.1.
Brill heeft op 28 juni 2022 een verzoekschrift met producties ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend.
1.2.
Het verzoek is op 12 september 2022 mondeling behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben Brill en [verweerder] nog stukken toegezonden. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen. Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Brill is een aan de beurs van Amsterdam genoteerde uitgeverij dat op 21 maart 1896 is opgericht (Brill bestaat sinds 1683) en zich als uitgeverij richt op het uitgeven van wetenschappelijke boeken en tijdschriften in de humaniora, islam, religie, internationaal publiekrecht en natuurwetenschappen. Hiernaast biedt Brill een databank aan voor publicaties over deze voornoemde onderwerpen. In Nederland zijn ruim 140 personen werkzaam bij Brill.
2.2.
Op 1 september 1997 is [verweerder] bij Brill in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, welke arbeidsovereenkomst op 26 augustus 1998 is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt verwezen naar verschillende regelingen, welke regelingen in 2006 zijn gebundeld in de Bedrijfsregelingen Koninklijke Brill NV 2006 en welke Bedrijfsregelingen op dat moment zijn overhandigd aan alle personeelsleden, alsmede gepubliceerd staan op het intranet van Brill. Het intranet is voor iedere medewerker binnen Brill toegankelijk.
2.3.
In de Brill Bedrijfsregelingen d.d. 2006 is onder de kop Computer gebruik, pagina 6 het volgende opgenomen:
“Computergebruik
De medewerker draagt een verantwoordelijkheid voor het zorgvuldig gebruik maken van kantoormiddelen en dient risico op schade te vermijden. Voor het gebruik van internet en email geldt dat privé gebruik alleen onder pauzetijden beperkt is toegestaan. Voor zakelijk en privégebruik van internet en email dienen berichten en websites die schade kunnen berokkenen aan het netwerk vermeden te worden. Het bezoeken van pornografische of discriminerende sites is nadrukkelijk verboden.”
2.4.
[verweerder] is bij Brill werkzaam als Medewerker [functie en salaris] .
2.5.
Als Medewerker Facilities is [verweerder] verantwoordelijk voor de volgende taken en verantwoordelijkheden: Eerstelijns onderhoud: service in het gebouw, postverwerking, beheer van verbruiks- kantoorartikelen en de afhandeling van post- en goederen, met als belangrijkste competenties: efficiënt werken, klantgerichtheid, orde, netheid en veiligheid en accuratesse.
2.6.
Op 23 mei 2017 heeft Brill aan [verweerder] een officiële waarschuwing gegeven wegens ongewenste verbale en fysieke gedragingen.
2.7.
Op 2 september 2020 is door Brill met [verweerder] een functioneringsgesprek gevoerd. Het functioneren van [verweerder] is als ‘Normal/Good’ beoordeeld en is over zijn houding en gedrag het volgende opgemerkt:
“ [verweerder] is service-oriented, dutiful, motivated, collaborative, shows self-initiative, has sense of responsibility and is flexible.”
Het verslag wordt afgesloten met de opmerking;
“Many thanks for your efforts in the past period and keep up the good work!”
2.8.
De Ondernemingsraad van Brill heeft op 15 oktober 2021 bij emailbericht aan de CEO van Brill, de heer [CEO] , het volgende medegedeeld:
“Dag [CEO] ,
Van [naam] hoorden wij dat je, naar aanleiding van een gesprek over de verzending van het vakantiedoeboek, komende maandag een gesprek zal hebben met [leidinggevende] over het functioneren van de postkamer.
Wij willen je er graag op wijzen dat deze gebeurtenis niet op zich staat, maar onderdeel is van een al langer spelend en breder gevoeld probleem: aanvaringen met [verweerder] , variërend in intensiteit. We zijn als OR nu ook begonnen met het documenteren van dergelijke incidenten. Het gaat hierbij om het weigeren van het uitvoeren van taken (post versturen, bureaus verstellen, de kantine-opstelling aanpassen) en met name de verbale agressie waarmee dit gepaard gaat. Van meerdere kanten zijn we hierop gewezen en we zijn er zelf ook meermaals aan blootgesteld. Wij weten dat er verschillende collega’s zijn die verkiezen hun post maandag naar de postkamer brengen omdat daar dan iemand anders werkt. Nog los van de vertragingen die optreden met verzendingen, vinden we het een zorgwekkend signaal dat collega’s zich dermate geïntimideerd voelen.
Kun je dit meenemen in je gesprek met [leidinggevende] ?
Groet, namens de OR,
[OR] ”
2.9.
Naar aanleiding van bovenstaande e-mailbericht heeft op 21 oktober 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen [leidinggevende] , de leidinggevende van [verweerder] , A. [HR manager] (HR Manager) en [verweerder] . Tijdens dit gesprek zijn alle in de email genoemde onderwerpen besproken.
2.10.
Bij brief van 21 oktober 2021 heeft [verweerder] van [HR manager] een waarschuwing ontvangen. In die brief valt het volgende, voor zover hier van belang, te lezen:
“In ons gesprek d.d. 21 oktober 2021 hebben wij afgesproken dat jij je de komende drie maanden hulpvaardig en beleefd opstelt en dat jij alle verzoeken uitvoert. (…)
De komende drie maanden gaan vandaag 21 oktober in en deze periode eindigt op 21 januari 2022. Ik ga er vanuit dat ik geen klachten meer over jou krijg. Als dit wel het geval is, zijn wij helaas genoodzaakt een ander gesprek met elkaar aan te gaan. Dit is dus een laatste waarschuwing waarvan ik aanneem dat jij deze serieus oppakt.”
2.11.
Op 9 november 2021 heeft [verweerder] een schriftelijke reactie gegeven op bovenbedoelde brief. [verweerder] maakt in zijn brief kenbaar zich geheel niet te herkennen in de klachten die over hem zijn gegeven. Hierop heeft [HR manager] bij brief van 9 december 2021 gereageerd. In die brief valt het volgende te lezen:
“Inmiddels heb ik wel begrepen dat jouw gedrag op dit moment naar wens verloopt en dat je inderdaad bij vragen naar jouw leidinggevende gaat. Ik hoop dat je dit vast kan houden. (…)”
2.12.
Op 14 december 2021, 21 december 2021 en 25 januari 2022 heeft tussen [leidinggevende] en [verweerder] een gesprek plaatsgevonden.
2.13.
Op 29 april 2022 is een melding binnengekomen bij IT van Brill dat de firewalls van Brill zijn gecompromitteerd doordat [verweerder] vanuit zijn account pornografische, onethische, illegale/terroristische en andere boosaardige websites heeft benaderd. Brill heeft de computer van [verweerder] naar Fox-IT gebracht om onderzoek te verrichten.
2.14.
Op 3 mei 2022 is [verweerder] , met behoud van salaris, vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden hangende het onderzoek dat is overgedragen aan een externe IT partij, zijnde Fox-IT. Brill bericht [verweerder] op 3 mei 2022 het volgende:
“Op jouw email adres is activiteit gevonden in de categorie Malicious websites, Pornography, Hacking en Illegal or Uethical. Jij hebt hiermee Brill in gevaar gebracht en gedrag laten zien dat niet is toegestaan. Brill schorst jou met onmiddellijke ingang en zal het onderzoek voor jouw ontslag starten.”
2.15.
Tijdens een gesprek op 17 mei 2022 is [verweerder] op de hoogte gebracht van het door Fox-IT uitgevoerde onderzoek. Uit het op 30 mei 2022 toegezonden rapport van Fox-IT volgt dat Fox-IT digitale sporen heeft gevonden die erop duiden dat de pornografische websites op geautomatiseerde wijze zijn geladen bij het bezoeken van de website ‘solar-movies’. Fox-IT heeft opgemaakt dat die website op 29 april 2022 is bezocht vanaf de computer van [verweerder] . Fox-IT heeft geen digitale sporen gevonden waaruit blijkt dat er op handmatige wijze door een gebruiker pornografische websites zijn bezocht.
2.16.
Uit intern onderzoek van Brill door [IT manager] (IT Manager) op de firewall is geconstateerd dat er op 29 april 2022 grote hoeveelheden data zijn gedownload op de computer van [verweerder] van 7.55 uur tot 9.03 uur en 13.05 uur tot 14.35 uur.

3.Het verzoek

Brill verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden:
  • primair op grond van artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e BW (verwijtbaar handelen), en bij afwijzing van het primaire verzoek,
  • subsidiair op grond van artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 sub g BW (verstoorde verhouding), en bij afwijzing van het subsidiaire verzoek,
  • meer subsidiair op grond van artikel 7:671b jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 sub 1 BW (de cumulatiegrond).

4.Verweer en tegenverzoek

[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en verzoekt:
primair:
A. Brill in haar ontbindingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen;
subsidiair,in het geval de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden:
de datum van ontbinding te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, zonder aftrek van de proceduretijd, rekening houdend met de geldende opzegtermijn van vier maanden, en
Brill te veroordelen tot betaling aan [verweerder] een transitievergoeding van € 27.408,- bruto, dan wel € 27.679,- bruto;
Brill te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een billijke vergoeding van € 110.000,- bruto en € 12.500,- netto aan advocatenkosten;
indien het ontbindingsverzoek wordt toegewezen op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW, Brill te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een extra vergoeding van € 13.839,50 bruto dan wel € 13.704,- bruto;
indien het ontbindingsverzoek wordt toegewezen wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] de transitievergoeding van € 27.408,- bruto toe te kennen op grond van artikel 7:673 lid 8 BW, en

zowel primair als subsidiair:

Brill te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief het (na)salaris van de gemachtigde.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Brill voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in primair (ernstig) verwijtbaar handelen, subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair de cumulatiegrond. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Brill in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, g en i, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
e-grond (ernstig) verwijtbaar handelen
5.4.
Brill stelt dat [verweerder] stelselmatig taken heeft geweigerd te doen, er meer dan genoeg werk lag om te verrichten en dat [verweerder] heeft geweigerd dit te verrichten. Immers, hij had de instructie gekregen deze te verrichten en in plaats van de niet meer dan redelijke instructie op te volgen heeft hij ervoor gekozen om tijdens werktijd films te gaan kijken via het internet. Dit laatste is niet toegestaan volgens de richtlijnen en brengt ook het systeem van Brill in gevaar. Het verwijtbaar handelen van [verweerder] is zodanig dat van Brill in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Er zijn meerdere signalen vanuit de organisatie gekomen waaronder een noodsignaal van de Ondernemingsraad van Brill namens meerdere werknemers en Brill neemt het welzijn van andere werknemers ook zeer serieus. Bovendien was [verweerder] een gewaarschuwd man.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat door Brill niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] dat van Brill in redelijkheid niet kan worden gevergd het dienstverband met [verweerder] voort te zetten. Gedurende het dienstverband van bijna 25 jaar heeft [verweerder] naar tevredenheid gefunctioneerd. Het laatste beoordelingsgesprek dateert van 2 september 2020. Het verslag wordt afgesloten met de opmerking: “Many thanks for your efforts in the past period and keep up the good work!” Aan de waarschuwing uit 2017 kan naar het oordeel van de kantonrechter in het licht van het voorgaande geen betekenis meer worden toegekend.
5.6.
Brill stelt dat er in 2021 vanuit de organisatie wederom signalen kwamen dat [verweerder] meerdere aanvaringen met collega’s heeft gehad, welke als intimiderend werden ervaren. De kantonrechter is van oordeel dat de door Brill genoemde punten van kritiek onvoldoende concreet zijn onderbouwd. Bij brief van 21 oktober 2021 heeft Brill aan [verweerder] een laatste waarschuwing gegeven. [verweerder] heeft Brill schriftelijk laten weten zich niet te herkennen in het beeld dat van hem is geschetst en dat bepaalde gedane beweringen niet waar zijn. Op 9 december 2021 schrijft Brill aan [verweerder] dat: “inmiddels heb ik wel begrepen dat jouw gedrag op dit moment naar wens verloopt en dat je inderdaad bij vragen naar jouw leidinggevende gaat.” De gebeurtenissen na 9 december 2021 zijn voor Brill kennelijk geen aanleiding geweest om een waarschuwing te geven. De kantonrechter acht de in de brief van 21 oktober 2021 genoemde punten van kritiek dan ook niet van wezenlijk belang voor de voor Brill aangedragen e-grond.
5.7.
Brill stelt dat eind januari 2022 de incidenten zich opstapelen, maar die stelling is door Brill onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Het gaat hoofdzakelijk om onvoldoende geconcretiseerde verwijten die veelal ‘van horen zeggen zijn’, waarbij niet duidelijk is wie dit heeft gezegd. Door Brill is onvoldoende aangetoond dat [verweerder] in 2022 op zijn functioneren of zijn gedrag is aangesproken. [verweerder] ontkent niet dat de sfeer enige tijd gespannen is geweest, de arbeidsverhouding niet optimaal is en hij hierin ook een rol heeft gespeeld. Hij betwist echter met klem dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan werkweigering of agressief of ander ongepast gedrag. Voorts hecht [verweerder] er aan op te merken dat de coronaperiode voor hem mentaal zwaar is geweest. Bijna twee jaar lang was [verweerder] iedere werkdag vrijwel alleen in het kantoorpand en waren er de meeste dagen voor hem onvoldoende werkzaamheden voorhanden om zijn dagen te vullen. Hoe dit voor hem was, is nooit gevraagd.
5.8.
Brill verwijt [verweerder] verder dat hij onder werktijd op 29 april 2022 illegale sites heeft bezocht om films te bekijken. [verweerder] heeft die stelling gemotiveerd betwist en de kantonrechter is van oordeel dat hieromtrent onvoldoende is komen vast staan. [verweerder] stelt dat hij af en toe een film op een usb-stick zette om deze ’s avonds thuis te kunnen bekijken. Als reden voor de schorsing is door Brill in de brief van 3 mei 2022 genoemd dat uit onderzoek gebleken is dat door [verweerder] sites werden bezocht met pornografische, terroristische en andere onethische inhoud. Uit het vervolgens door Fox-IT uitgevoerde onderzoek blijkt dat [verweerder] dergelijke sites niet heeft bezocht. Van een ernstig vergrijp waardoor Brill is benadeeld of reputatieschade heeft geleden is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Dit had voor Brill het moment moeten zijn om met [verweerder] in gesprek te gaan over een werkhervatting, met daarbij een duidelijke richtlijn ter zake van het internetgebruik. In plaats van [verweerder] weer toe te laten tot het werk heeft Brill het ontslagtraject doorgezet. Een waarschuwing voor het downloaden van films had naar het oordeel van de kantonrechter kunnen volstaan.
5.9.
Nu de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden op de e-grond komt de kantonrechter toe aan een beoordeling van de vraag of de arbeidsovereenkomst wel kan worden ontbonden op de g-grond of de i-grond.
g-grond (verstoorde arbeidsverhouding)
5.10.
Uit artikel 7:669 lid 3 sub g BW bezien in samenhang met artikel 7:671b lid 1 aanhef en sub a BW, volgt dat de kantonrechter op verzoek van Brill de arbeidsovereenkomst kan ontbinden indien sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Brill in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Het dient te gaan om een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
5.11.
Ter onderbouwing van de verstoorde arbeidsverhouding wijst Brill op de in 2017 en in 2021 aan [verweerder] gegeven waarschuwingen voor zijn gedrag. Brill verwijst naar een opeenstapeling van klachten van collega’s. Handreikingen vanuit Brill worden genegeerd als ook de medewerkers die verzoeken aan hem doen. Brill zit werkelijk met de handen in het haar aangezien niemand binnen de organisatie meer met [verweerder] wil en durft te werken. Hierdoor heeft Brill geen vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking met [verweerder] en dit vertrouwen zal ook niet meer terugkeren. Er is een onwerkbare situatie ontstaan, die te wijten is aan het gedrag en de opstelling van [verweerder] en het gebrek aan enige vorm van zelfreflectie, aldus Brill.
5.12.
De kantonrechter overweegt dat Brill deels heeft verwezen naar de feiten en omstandigheden die Brill ook aan haar verzoek tot ontbinding op grond van de e-grond ten grondslag heeft gelegd. Daarvan is hiervoor reeds geoordeeld dat deze een ontbinding niet kunnen dragen. Het feit dat er een onwerkbare situatie is ontstaan biedt onvoldoende basis om de ontbinding op basis van een verstoorde arbeidsverhouding toe te wijzen. Voor het oordeel van de kantonrechter zijn verder de door [verweerder] aangevoerde persoonlijke omstandigheden zoals zijn leeftijd, zijn opleidingsniveau, zijn 25-jarige dienstverband en zijn doorgaans goed beoordeeld functioneren tot eind 2021 relevant. Gelet op deze omstandigheden is van de zijde van Brill te snel aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zonder eerst constructieve en reële pogingen te hebben gedaan om te onderzoeken of de (vermeende) verstoorde arbeidsrelatie nog herstelbaar is, bijvoorbeeld door middel van gesprekken of (groeps)mediation en dat die pogingen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Niet gebleken is dat dergelijke gesprekken hebben plaatsgevonden. Brill heeft verder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die op zichzelf de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, in die zin dat van Brill in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Dat Brill met de handen in het haar zit aangezien niemand binnen de organisatie meer met [verweerder] wil en durft te werken is op zichzelf ook onvoldoende om te komen tot een duurzaam verstoorde relatie. [verweerder] benadrukt dat er voor hem persoonlijk geen belemmeringen zijn om zijn werkzaamheden bij Brill te hervatten en dat hij ook openstaat voor (mediation)gesprekken met zijn leidinggevende en/of collega’s, mocht Brill dergelijke gesprekken wenselijk achten.
5.13.
Gelet op het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat een ontbinding op de g-grond evenmin toewijsbaar is.
i-grond (cumulatiegrond)
5.14.
De kantonrechter komt thans toe aan het ontbindingsverzoek van Brill ten grondslag gelegde i-grond. Brill stelt ter onderbouwing dat niet goed valt in te zien in dit stadium dat de gebreken nog te herstellen zijn en dat wegens de vertrouwensbreuk moet worden aangenomen dat een verdere samenwerking geen kans van slagen meer heeft. Dat brengt in de visie van Brill mee dat in dit geval sprake is van een zodanige combinatie van omstandigheden genoemd in twee gronden dat van Brill in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat deze grond evenmin kan slagen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de e-grond en de g-grond, is de kantonrechter van oordeel dat hoewel het begrijpelijk is dat Brill minder vertrouwen heeft in [verweerder] , geen sprake is van een zodanige situatie dat van Brill in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter moet [verweerder] in de gelegenheid worden gesteld het vertrouwen te herstellen.
5.16.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van Brill zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden. Het tegenverzoek behoeft dus geen bespreking.
5.17.
Brill zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
-wijst de verzochte ontbinding af;
-veroordeelt Brill tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 747,00 aan salaris gemachtigde;
-verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2022.