ECLI:NL:RBDHA:2022:10303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
nl22.19127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en gebreken in proces-verbaal van ophouding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Tunesische vreemdeling. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 22 september 2022 was genomen, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de ophouding en staandehouding onrechtmatig waren, omdat de Koninklijke Marechaussee (KMar) in Duitsland geen bevoegdheid heeft om vreemdelingen te controleren. De rechtbank oordeelde dat er gebreken in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek waren, waardoor de staandehouding en/of ophouding onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van de verweerder uitviel, omdat deze geen zwaarwegende belangen had gesteld die de maatregel konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 oktober 2022 en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.560,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19127

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt - Chhiba).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105-A) onduidelijkheden bevat. Uit het proces-verbaal lijkt bijvoorbeeld te volgen dat eiser in Bad Bentheim (Duitsland) door de Nederlandse Koninklijke Marechaussee (KMar) is aangehouden of overgenomen, zonder dat de KMar in Duitsland deze bevoegdheid heeft. Dit maakt dat de overname, ophouding of staandehouding onrechtmatig is geweest. Eiser meent dat door de onbevoegde werkwijze van de KMar zijn belangen zijn geschaad, temeer omdat er, als hij was aangetroffen in Nederland, geen aanleiding was om hem in bewaring te stellen.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. In het door eiser aangehaalde proces-verbaal van ophouding en onderzoek staat, voor zover van belang, het volgende:
‘[…] Op 22-09-2022, te Bad Bentheim (D) om 15:05 uur werd de persoon zich noemende:
Achternaam: Ouerfelli
Voorna(a)m(en): Mohamed Amine
Geboortedatum: 31-8-1991
Geboorteplaats: Bizerte
Geboorteland: Tunesië
Nationaliteit: Tunesische
Geslacht: Mannelijk
Op grond van artikel 50, tweede of derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, VW
[…]
(X) Na overname van de:
Bondsrepubliek Duitsland (land) autoriteiten.
(instantie) die heeft geconstateerd dat de vreemdeling gedurende zijn controle niet in het bezit was van enig identificerend document.
IND (instantie) waar de vreemdeling asiel heeft aangevraagd. […]”
3.2
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de aangehaalde passages meerdere onduidelijkheden bevatten. Ten eerste acht de rechtbank het opmerkelijk dat, zoals door eiser is gesteld, de KMar kennelijk in Duitsland een bevoegdheid op grond van artikel 50 of meende uit te oefenen. Die bevoegdheid ontbreekt immers. De Kmar is niet belast met het vreemdelingentoezicht in Duitsland en kan daar geen bevoegdheden uitoefenen op grond van de Vreemdelingenwet, die in Nederland geldt. Ten tweede blijkt uit het proces-verbaal dat eiser is opgehouden, maar het is onduidelijk is of hij voorafgaand is staandegehouden en zo ja, op welke grond, waar en door wie. Ook uit de rest van het proces-verbaal volgt niet hoe laat en waar eiser staandegehouden dan wel opgehouden zou zijn. Voor zover verweerder tijdens de zitting nog heeft bedoelen te zeggen dat de vermelding “Bad Bentheim (D)” een foutje was, overweegt de rechtbank dat sprake is van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal en de rechtbank daarom uitgaat van de juistheid daarvan.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze gebreken tot de conclusie dat de staandehouding en/of ophouding – voor zover daar al sprake van zou zijn geweest, al dan niet in Duitsland – onrechtmatig is geweest. Als verweerder zwaarwegende belangen heeft, is er ruimte de maatregel van bewaring toch rechtmatig te achten [1] . Verweerder heeft desgevraagd verwezen naar de (niet betwiste) gronden van de maatregel en gesteld dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee geen zwaarwegende belangen heeft gesteld. Daarom valt de belangenafweging in het nadeel van verweerder uit.
3.4
Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 oktober 2022.
4.1
Eiser heeft ook gesteld dat verweerder had kunnen volstaan met een minder ver strekkende maatregel.
De rechtbank overweegt als volgt. In de maatregel van bewaring heeft verweerder onder het kopje ‘
lichter middel’ het volgende overwogen:

‘Geen lichter middel

Daarbij is afgewogen of op betrokkene een afdoende, minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door de vreemdeling is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat.’

4.2
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze overweging niet van een op de persoon van eiser toegespitste motivering zoals vereist. Een verwijzing naar de gronden waar de maatregel op berust is niet voldoende, omdat dit iedere nadere belangenafweging zinledig zou maken, als de gronden de maatregel kunnen dragen.
Verweerder heeft betoogd dat eiser in het kader van het lichter middel ook niets zou hebben aangevoerd, maar naar het oordeel van de rechtbank is dat feitelijk onjuist. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring namelijk het volgende gezegd:
[..] V: Begrijpt en geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland? Uw visum is verlopen, uw W document is
verlopen dit betekend dat u illegaal bent. Alle documenten zijn verlopen dit betekend dat u illegaal
bent. Begrijpt u dit?
A: Ik heb een nieuw document een gevraagd. Er zijn nieuw vingerafdrukken gemaakt. Nieman heeft mij
verteld dat ik illegaal was. […]
V: Heeft u een andere of redenen waarom afgezien moet worden van bewaring?
A: Ik weet eigenlijk nog steeds niet waarvoor ik hier ben.
Opmerking verbalisant: ik verteld meneer nogmaals dat hij illegaal is.
A: Hoe zo ben ik illegaal? Ik woon op het AZC. Ik meld mij iedere keer. Ik krijg geld. Hoezo ben ik dan
illegaal. Ik wordt steeds gecheckt door de politie. Zij laten mij iedere keer gaan. Hoe kan ik dan
illegaal zijn?
Uit de maatregel blijkt onder meer niet dat verweerder in de belangenafweging rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat eiser zich telkens meldt.
4.3
Het voorgaande betekent dat de maatregel van bewaring een motiveringsgebrek bevat ten aanzien van de minder ver strekkende maatregel. Ook om deze reden is naar het oordeel van de rechtbank het beroep gegrond.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.560,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 oktober 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.560,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.560,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2814