Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
en [eiser](eiser), eisers V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvragen van twee Eritrese eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel gezinshereniging met hun referent. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen de eiseres en de referent niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 januari 2022, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, en de referent ook aanwezig was. De verweerder was afwezig, maar had wel verweerschriften ingediend.
De rechtbank overwoog dat de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen de eiser en de referent niet waren aangetoond, wat leidde tot een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan de belangen van de eisers, vooral gezien de mogelijkheid van een polygame relatie en het feit dat de vader van de referent niet over zelfstandige middelen van bestaan beschikt. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet tijdig de benodigde documenten hadden overgelegd en dat de verweerder niet verplicht was om na het primaire besluit naar Bureau Documenten toegestuurde documenten in de besluitvorming mee te nemen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de belangen van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de belangen van de eisers bij gezinsleven in Nederland. De rechtbank wees ook het verzoek om aanhouding van de zaak af, omdat de eisers niet tijdig de benodigde stukken hadden ingediend. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet en is openbaar gemaakt op 8 februari 2022.