ECLI:NL:RBDHA:2022:10285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.11253 en NL21.11259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familierechtelijke relatie en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvragen van twee Eritrese eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel gezinshereniging met hun referent. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen de eiseres en de referent niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 januari 2022, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, en de referent ook aanwezig was. De verweerder was afwezig, maar had wel verweerschriften ingediend.

De rechtbank overwoog dat de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen de eiser en de referent niet waren aangetoond, wat leidde tot een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan de belangen van de eisers, vooral gezien de mogelijkheid van een polygame relatie en het feit dat de vader van de referent niet over zelfstandige middelen van bestaan beschikt. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet tijdig de benodigde documenten hadden overgelegd en dat de verweerder niet verplicht was om na het primaire besluit naar Bureau Documenten toegestuurde documenten in de besluitvorming mee te nemen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de belangen van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de belangen van de eisers bij gezinsleven in Nederland. De rechtbank wees ook het verzoek om aanhouding van de zaak af, omdat de eisers niet tijdig de benodigde stukken hadden ingediend. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet en is openbaar gemaakt op 8 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht, locatie Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.11253 en NL21.11259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres](eiseres)
en [eiser](eiser), eisers V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In de besluiten van 7 december 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (referent) afgewezen.
In de besluiten van 15 juni 2021 (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook is ter zitting referent verschenen, samen met zijn vader en stiefmoeder. Als tolk is verschenen de heer B. Essaias. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1984] respectievelijk [2018] . Eisers willen verblijven bij hun zoon respectievelijk halfbroer (referent). Referent is geboren op [2011] . Referent is bij besluit van 6 oktober 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en woont vanaf dat moment bij zijn vader, stiefmoeder en halfbroers en -zussen in Nederland. Eiseres heeft destijds toestemming verleend voor het vertrek van referent samen met zijn vader naar Nederland. Op 13 december 2019 heeft referent voor eisers aanvragen ingediend voor een mvv met als doel ‘gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM’.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Verweerder heeft de identiteit en familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aangenomen en vastgesteld dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) valt echter in het nadeel van eiseres uit. Hierbij heeft verweerder onder andere betrokken dat het belang van de openbare orde zwaar weegt, omdat niet valt uit te sluiten dat de komst van eiseres naar Nederland zou leiden tot een polygame relatie.
Referent is immers geboren uit een buitenechtelijke relatie tussen eiseres en de vader van referent, [A] . Ook heeft verweerder in het nadeel van eiseres meegewogen dat de vader van referent niet beschikt over zelfstandige middelen van bestaan. Verweerder heeft verder de identiteit van eiser en zijn familierechtelijke relatie met referent niet aangenomen, omdat dit niet met documenten is onderbouwd. Omdat de identiteit en nationaliteit van eiser niet vast staat en niet is aangetoond dat sprake is van een familierechtelijke relatie met referent vindt er geen belangenafweging plaats in het kader van artikel 8 van het EVRM.
3. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat niet de benodigde verklaringen en documenten zijn overgelegd. De documenten zijn wel aanwezig, dus verweerder had eisers kunnen vragen waarom de documenten niet naar Bureau Documenten zijn opgestuurd. De vertraging had te maken met het feit dat niet alle stukken gereed waren om in te zenden. Eisers voeren aan dat zij er vanuit gingen dat verweerder geen beslissing op bezwaar zou nemen voordat de stukken waren opgestuurd. Na het bestreden besluit hebben eisers alsnog documenten aangeboden aan Bureau Documenten en deze documenten zijn op echtheid beoordeeld. De geboorteakte van eiser en de overlijdensakte van [B] zijn echt bevonden en deze documenten moeten daarom bij de alsnog beslissing worden betrokken. Omdat verweerder pas op een laat moment de uitkomst van het documentenonderzoek kenbaar heeft gemaakt, verzoeken eisers om aanhouding van de zaak en een nadere termijn zodat zij kunnen reageren op het rapport van Bureau Documenten.
4. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af en overweegt daarover het volgende. Allereerst is het aan de aanvrager om al bij zijn aanvraag alle benodigde stukken te overleggen. Bij de aanvraag van eisers waren niet alle benodigde stukken overgelegd en daarom heeft verweerder bij brief van 6 juli 2020 de gelegenheid geboden om deze stukken alsnog binnen een termijn van twee weken te overleggen. Nadat eisers niet binnen deze termijn hebben gereageerd, heeft verweerder op 7 december 2020 de primaire besluiten genomen. Vervolgens hebben eisers hier bezwaar tegen gemaakt. Bij brief van 23 februari 2021 heeft verweerder de ontvangst daarvan bevestigd en heeft verweerder laten weten hoe originele documenten moeten worden opgestuurd. Ook heeft verweerder in het kader van verwachtingsmanagement opgemerkt dat de beslissing op bezwaar uiterlijk op 12 juli 2021 is te verwachten. Op 8 maart 2021 hebben eisers vervolgens hun gronden van bezwaar kenbaar gemaakt en hebben zij meegedeeld dat de originele documenten in Nederland zijn en verweerder verzocht om toezending van een onderzoeksformulier zodat de documenten kunnen worden onderzocht. Verweerder heeft dit formulier bij brief van 17 maart 2021 aan eisers toegezonden en heeft er op gewezen dat als het besluit wordt genomen alle informatie wordt gebruikt die op dat moment is ontvangen. Verder heeft verweerder er nogmaals op gewezen dat de beslissing op bezwaar uiterlijk op 12 juli 2021 wordt genomen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze gang van zaken het voor eisers duidelijk moest zijn dat de ontbrekende stukken voordat de beslissing zou worden genomen bij verweerder
aanwezig moesten zijn. Ook is door verweerder een tijdsindicatie gegeven, zodat kenbaar was wanneer de beslissing uiterlijk zou worden genomen (en dus duidelijk was voor welke datum de stukken bij verweerder moesten zijn). Vervolgens heeft verweerder op 15 juni 2021 het bestreden besluit genomen. Op dat moment waren er door eisers nog geen documenten ter onderzoek aangeboden en ook hadden zij niet verzocht om uitstel. Eisers hebben vervolgens op 16 augustus 2021 de documenten toegestuurd aan Bureau Documenten. Deze brief aan Bureau Documenten is door eisers pas op 17 januari 2022 geüpload in het digitale systeem van de rechtbank, zodat de rechtbank ook toen pas verweerder kon vragen hierop te reageren. Daarom heeft verweerder pas op 20 januari 2022 de resultaten van het onderzoek geüpload. De rechtbank oordeelt dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad. Eisers hebben ter zitting ook de mogelijkheid gehad om hun standpunt nader toe te lichten. Nu eisers, gelet op het voorgaande, ook meerdere keren de gelegenheid hebben gekregen om tijdig de documenten in te sturen voor onderzoek en ze wisten voor welke datum dit uiterlijk moest gebeuren, ziet de rechtbank geen aanleiding om het aanhoudingsverzoek in te willigen.
5. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder in het bestreden besluit zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met referent niet zijn aangetoond. Verweerder is in het algemeen - gelet op de ex tunc toetsing in dit soort zaken - niet gehouden om na het primaire besluit naar Bureau Documenten toegestuurde documenten in de besluitvorming mee te nemen. In de zaken van eisers was het voor verweerder zelfs niet mogelijk om met deze documenten rekening te houden omdat deze pas ruim na het bestreden besluit zijn opgestuurd.
6. Eisers voeren ook aan dat er geen sprake is van een polygame relatie tussen eiseres en de vader van referent, waarbij zij opmerken dat dit niet met stukken te onderbouwen is omdat er nooit sprake is geweest van een huwelijk. Bovendien is de vader van referent niet gesteld als referent zodat dit argument er in feite niet toe doet. Ter zitting hebben eisers nog een nadere toelichting gegeven op het gezinsleven tussen referent en zijn vader, stiefmoeder en halfbroers en -zussen. Verteld is dat het niet goed gaat binnen het gezin en dat referent graag bij zijn moeder wil verblijven. Inmiddels is er een onderzoek opgestart door Veilig Thuis om te beoordelen of referent bij zijn vader, stiefmoeder en halfbroers en -zussen kan blijven wonen. Naar verwachting komt hier begin februari 2022 duidelijkheid over.
7. De rechtbank overweegt dat nu de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet is aangetoond, er ook geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM hoefde plaats te vinden. Met betrekking tot de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat er sprake is van familie-en gezinsleven tussen eiseres en referent en dat er geen sprake is van inmenging in het recht op familie- en gezinsleven. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Als dat zo is, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder niet ten onrechte de afweging tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven met haar zoon in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eiseres heeft laten
uitvallen.1 Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend is.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eiseres bij uitoefening van het gezinsleven in Nederland. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte in het nadeel van eiseres betrokken dat een polygame situatie niet valt uit te sluiten en dat dit een gevaar voor de openbare orde oplevert. Verweerder heeft in dit kader kunnen betrekken dat eiseres een buitenechtelijke relatie heeft gehad met de vader van referent en dat niet valt uit te sluiten dat deze situatie zich in Nederland zou voortzetten. Eiseres heeft ook in de besluitvormingsfase geen stukken overgelegd met betrekking tot het overlijden van haar gestelde echtgenoot. Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat de handtekening op de door eiseres overgelegde ‘Verklaring burgerlijke staat’ niet overeenkomt met de handtekening van eiseres op de ‘Antecedentenverklaring’ en de ‘Intentieverklaring tbc-onderzoek’. Eiseres heeft niet uitgelegd waarom de handtekening op deze verklaring afwijkt. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat referent minderjarig is en bij zijn vader woont en dat zijn vader niet beschikt over zelfstandige middelen van bestaan. Dit betekent dat als eiseres naar Nederland komt, zij ook ten laste van de algemene middelen zou komen. Verweerder heeft ook ten nadele kunnen meewegen dat eiseres al drie jaar niet meer zorgt voor referent en dat referent wordt verzorgd door zijn vader en stiefmoeder. Dat referent zou lijden onder de band met zijn stiefmoeder is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank overweegt in dit kader dat de nadere toelichting ter zitting over de gezinssituatie en het onderzoek door Veilig Thuis naar de vraag of referent wel bij zijn vader, stiefmoeder en halfbroers en -zussen kan verblijven een zorgelijke situatie is. Maar verweerder heeft dit niet bij de belangenafweging kunnen betrekken, omdat deze informatie pas ter zitting is genoemd. De rechtbank ziet in dat wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de belangen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit dat over eiseres gaat niet goed zou hebben afgewogen.
9. Eisers voeren tot slot aan dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat deze grond niet kan slagen, alleen al omdat eiser deze beroepsgrond in het geheel niet heeft gemotiveerd of geconcretiseerd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9912.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.