In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een slachtoffer van geweldsmisdrijven, en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, welke was toegekend op basis van letselcategorie 2, met een vergoeding van € 2500,-. Eiser was van mening dat zijn letsel in letselcategorie 3 moest vallen, omdat hij in de periode van 2018 tot 2020 te maken had gehad met frequente bedreigingen en mishandelingen. Hij stelde dat deze bedreigingen niet voldoende waren meegewogen door verweerder bij het nemen van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de aanvraag van eiser correct had beoordeeld en dat de toekenning van de uitkering in letselcategorie 2 terecht was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de bedreigingen ernstiger waren dan in letselcategorie 2. De rechtbank benadrukte dat voor letselcategorie 3 sprake moet zijn van ernstiger bedreigingen, wat niet was aangetoond. Eiser had nieuwe documenten ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt, maar deze betroffen informatie die niet beschikbaar was voor verweerder op het moment van het bestreden besluit.
De rechtbank concludeerde dat de beoordeling van het letsel door verweerder niet onterecht was en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.