ECLI:NL:RBDHA:2022:1013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
09/193466-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van het aanwezig hebben, vervoeren en voorbereiden van de uitvoer van 58,5 kg MDMA

Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij de invoer van 58,5 kilogram MDMA vanuit Frankrijk naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door de MDMA te vervoeren en aanwezig te hebben. Tijdens een verkeerscontrole op 20 juli 2021 werd in hun voertuig, een Renault Twingo, een verborgen ruimte ontdekt waarin de MDMA was verstopt. De rechtbank erkende dat er sprake was van een vormverzuim bij de doorzoeking van het voertuig, maar besloot dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. In plaats daarvan werd strafvermindering toegepast. De verdachte werd veroordeeld tot 46 maanden gevangenisstraf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de impact op de samenleving en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder veroordeeld was voor drugsgerelateerde feiten, wat bijdroeg aan de beslissing om een aanzienlijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/193466-21
Datum uitspraak: 14 februari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 november 2021 (pro forma) en
31 januari 2022 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Lintjer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.A.M. Engels naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 58,5 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58,5 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 19 en/of 20 juli 2021 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 58,5 kilogram MDMA, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
zich en/of zijn medeverdachte gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen
van dat feit tracht te verschaffen, te weten:
- door samen met medeverdachte vanuit Frankrijk naar Nederland te rijden met een vervoermiddel, te weten een Renault Twingo met Frans [kenteken] , voorzien van een verborgen ruimte en/of in bezit te zijn van de bij de verborgen ruimte behorende afstandsbediening en/of
- vervolgens met dat voertuig naar een locatie te rijden waar een grote hoeveelheid MDMA, te weten 58,5 kilogram MDMA, in voornoemde auto en/of verborgen ruimte wordt geladen en/of
- telefonisch contact te onderhouden met “ [naam 1] ”
en/of
de volgende goederen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en):
- ongeveer 58,5 kilogram MDMA en/of
- een vervoermiddel, te weten een Renault Twingo met Frans [kenteken] , voorzien van een verborgen ruimte en/of
- een afstandsbediening waarmee voornoemde verborgen ruimte geopend kan worden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte en [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) zijn vanuit [plaats 1] samen naar Den Haag gereden. Bij een verkeerscontrole op 20 juli 2021 werd in de auto waarin zij reden, een bigshopper met daarin drie zakken met tabletten aangetroffen. Later bleek er een verborgen ruimte in de auto te zitten. Daarin lagen nog eens 21 zakken met tabletten.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de doorzoeking van de auto waarin de verdachten reden, een verweer gevoerd dat primair strekt tot bewijsuitsluiting in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De raadsvrouw heeft verder betoogd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte bij het hem onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde opzet heeft gehad, noch dat sprake is geweest van medeplegen.
De raadsvrouw heeft aan haar verweren steeds het standpunt gekoppeld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde.
3.4.
Het verweer met betrekking tot de doorzoeking van de auto
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het op grond van artikel 160 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) gegeven stopteken al niet rechtmatig was en dat de politie vervolgens zonder redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en zonder de toestemming van de bestuurder (hierna: de medeverdachte) de auto waarin hij reed, heeft doorzocht. Die toestemming heeft de politie ten onrechte afgeleid uit het feit dat de medeverdachte na het openen van het portier door de politie uit die auto stapte en geen bezwaar maakte tegen de daarop volgende doorzoeking. Daarmee is de doorzoeking onrechtmatig geweest en is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Ten aanzien van het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, heeft de raadsvrouw betoogd dat de politie niet bevoegd was het voertuig te doorzoeken, vervolgens heeft verzocht om de toestemming van de medeverdachte, maar omdat zij die niet kreeg in strijd met de waarheid heeft geverbaliseerd dat aan het verzoek gehoor werd gegeven. De politie heeft door haar handelwijze inbreuk gemaakt op verdachtes recht op privacy. Volgens de raadsvrouw is bewijsuitsluiting noodzakelijk.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een onrechtmatige doorzoeking, nu de politie uit het feit dat de medeverdachte - nadat hem met behulp van een tolk in de Franse taal de vraag was gesteld of hij toestemming gaf om de auto te doorzoeken - uitstapte, terecht mocht menen dat de verdachte instemde met de doorzoeking. Verder is van belang dat de medeverdachte tijdens de doorzoeking ook niet heeft aangegeven dat hij niet instemde met doorzoeking van de auto. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat bij een eventueel vormverzuim hoogstens sprake is geweest van een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en dat de rechtbank kan volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim.
Het oordeel van de rechtbank
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 20 juli 2021 houdt als het relaas van de verbalisanten, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, in (p. 35-37):
“Op 20 juli 2021 zagen wij te Den Haag dat ons een Renault Twingo met het Franse [kenteken] tegemoet kwam rijden. Wij zagen dat de bestuurder langzaam reed en zodoende vermoedden wij dat de bestuurder plaatselijk niet bekend was. Op grond van artikel 160 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 gaven wij de bestuurder een stopteken, waaraan hij gevolg gaf. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] . Ik, [verbalisant 2] , vroeg hem in de Engelse taal naar zijn rijbewijs. Hierbij legde hij zijn [object] over. Aan de bijrijderszijde bleek een man te zitten. Hij bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] -1998 in [geboorteplaats 1] . Wij zagen dat [medeverdachte] zich opvallend gedroeg doordat hij van ons leek weg te kijken en voortdurend overleg voerde met zijn bijrijder. Gelet op zijn gedrag vroeg ik, [verbalisant 1] , via de tolk of [medeverdachte] ons toestemming gaf om zijn voertuig te doorzoeken. [medeverdachte] deed hierbij meermaals net of hij de vraag niet begreep, waarbij wij zagen dat hij overleg voerde met de bijrijder. Wij hadden sterk het vermoeden dat er iets niet in de haak was. Op het moment dat ik zijn portierdeur opende en hem vroeg of het oké was zag ik dat [medeverdachte] uitstapte en kennelijk zijn medewerking verleende. De auto heb ik, [verbalisant 1] , globaal doorzocht (dashboardkastje geopend, bij de versnellingsbak gekeken). Hierbij trof ik niets aan. Vervolgens wilde ik de kofferbak openen. Dit lukte niet. Ik zag door de achterruit dat er een deken over een voorwerp lag. Via de achterbank kon ik de deken weghalen, waaronder ik een rode bigshopper tas aantrof van het merk Dirk. In de bigshopper zag ik grote gesealde zakken, met hierin grijze pillen in de vorm van een driehoek.”
De rechtbank stelt voorop dat het uitoefenen van controlebevoegdheden als bedoeld in artikel 160 lid 1 en 4 van de WVW 1994 verband moet houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften (vgl. HR 26 november 1957, NJ 1958/351). Als daadwerkelijk inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden van artikel 160 lid 1 en 4 WVW 1994 zijn uitgeoefend ter controle van die naleving. Dan is die uitoefening in beginsel rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670).
Nu [verbalisant 2] de medeverdachte na het geven van het stopteken naar zijn rijbewijs heeft gevraagd, is de rechtbank van oordeel dat het stopteken rechtmatig is gegeven. In zoverre slaagt het verweer niet.
Artikel 96b lid 1 Sv houdt, voor zover relevant, in dat de opsporingsambtenaar in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een voorlopige hechtenis misdrijf, bevoegd is een vervoersmiddel te doorzoeken ter inbeslagneming. Omdat het proces-verbaal van aanhouding hier geen aanknopingspunten voor biedt, is de rechtbank van oordeel dat van deze beide genoemde gronden geen sprake is geweest. De omstandigheid dat verbalisanten “sterk het vermoeden” hadden dat er “iets niet in de haak was”, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank stelt voorop dat het burgers in het algemeen vrijstaat hun medewerking aan opsporing te verlenen. Dat geldt ook voor de doorzoeking van een voertuig. Een opsporingsambtenaar mag de bestuurder vragen toestemming te verlenen voor het doorzoeken daarvan. Als toestemming wordt verleend, wordt de doorzoeking daardoor gelegitimeerd. Doorzoeking van een voertuig is een ingrijpende bevoegdheid, omdat dit meebrengt dat in beginsel alle ruimtes, ook die welke zijn afgesloten, mogen worden bekeken en dat zich daarin bevindende (persoonlijke) voorwerpen mogen worden inbeslaggenomen en onderzocht. Toestemming tot doorzoeking brengt ook mee dat iemand afstand doet van het recht op een persoonlijke levenssfeer. De rechtbank is van oordeel dat toestemming tot doorzoeking, juist vanwege de mogelijk verstrekkende gevolgen, duidelijk en ondubbelzinnig moet worden gegeven. Uit een auto stappen en niet protesteren tegen de doorzoeking daarvan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de verbalisanten - zoals betoogd - (bewust) in strijd met de waarheid hebben geverbaliseerd dat aan het verzoek om toestemming gehoor werd gegeven. Wel stelt zij vast dat geen sprake was van een bevoegdheid tot doorzoeking van de auto, noch van de vereiste duidelijke en ondubbelzinnige toestemming van de medeverdachte daartoe. Dat leidt tot het oordeel dat sprake is geweest van een vormverzuim.
Gevolg van het vormverzuim
Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan volgens vaste rechtspraak niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang dat een nadeel als bedoeld in artikel 359a lid 2 Sv oplevert. Het aantreffen van de sealzakken met pillen in de auto kan daarom niet als zodanig worden aangeduid. In zoverre bestaat dus geen aanleiding tot enig rechtsgevolg.
Door het vormverzuim is wel inbreuk gemaakt op het recht op een persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Dit is een wezenlijk recht, maar anders dan de raadsvrouw is de rechtbank niet van oordeel dat deze inbreuk moet leiden tot bewijsuitsluiting. Daarbij is van belang dat het nadeel dat de verdachte in dit geval van de inbreuk heeft ondervonden, ook gelet op hetgeen op dit punt is aangevoerd en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, relatief gering is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat met strafvermindering, zoals subsidiair is verzocht, kan worden volstaan. Dat rechtsgevolg acht zij, in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim, gerechtvaardigd en geschikt als compensatie voor het nadeel. De mate waarin de op te leggen straf zal worden verminderd, zal worden vermeld in de strafmotivering.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021210126, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Basisteam De Heemstraat (doorgenummerd pagina 1 t/m 283).
1. Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 20 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van de verbalisanten, dan wel een van hen (p. 35-37):
Op 20 juli 2021 gaven wij te Den Haag de bestuurder van een Renault Twingo met het Franse [kenteken] een stopteken op grond van artikel 160 lid 1 Wegenverkeerswet 1994. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] . Aan de bijrijderszijde bleek een man te zitten. Hij bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] -1998 in [geboorteplaats 1] .
Ik, [verbalisant 1] , trof in de auto een rode bigshopper tas aan van het merk Dirk. Aan het politiebureau heb ik de inhoud van de bigshopper bekeken. Er zaten drie grote sealzakken met pillen in.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van de verbalisant (p. 109):
Ik heb het voertuig met [kenteken] onderzocht op mogelijk verborgen ruimtes. Ik zag bij het demonteren van het middenconsole een viertal stroomdraden, die doorliepen tot een elektrische module, onder de motorkap, vlakbij de accu. Ik zag dat deze module een antenne had waarbij kennelijk een afstandsbediening voor activering noodzakelijk was. De andere zijde van de stroomdraden liep door, onder de vloerbekleding, tot onder de bijrijdersstoel. Onder de bijrijdersstoel zag ik een tweetal sluitingen welke niet origineel bij de auto behoren. De stroomdraden heb ik doorgeknipt en op beide spanning gezet (12V). Door deze actie kon ik de sluitingen ontgrendelen en kwam er een ruimte gevuld met pillen tevoorschijn.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van de verbalisant (p. 110):
Ik zag in de Renault Twingo met [kenteken] dat de bijrijdersstoel omhoog stond. Ik zag dat er onder de stoel een klepje was dat open stond. Ik zag bij het klepje een gat met hierin een doorzichtige zak met gele pillen. Ik zag dat er onder de eerste zak nog meer zakken in het gat zaten. Ik heb vervolgens alle zakken met pillen uit het gat gehaald. In totaal zaten er (de rechtbank begrijpt:
nog) 20 zakken met pillen in het gat.
4. Een geschrift, te weten een niet door de verbalisant ondertekend proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van de verbalisant (p. 167):
Ik kreeg een afstandsbediening aangeleverd. Ik zag dat de afstandsbediening van hetzelfde merk (SPY) was als de eerder aangetroffen elektronische module onder de motorkap van de Renault Twingo met [kenteken] . Ik zag dat de stroomdraad, welke als aansturing fungeerde van de module onder de motorkap, was aangesloten op de ruitenwissermotor. Ik zag en hoorde dat, na het inschakelen van het contact, met de ruitenwissers in de hoogste stand en door het bedienen van de afstandsbediening, de ruimte ontgrendelde. Ik hoorde de sluiting klikken en kon hierna de stoel kantelen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van de verbalisant (p. 96):
Ik zag dat er een sleutelbos in de fouillering van [verdachte] zat. Ik zag dat er aan de sleutelbos een soort afstandsbediening zat met daarop twee knoppen. Op de knoppen stonden de logo’s van een geopend slotje op de eerste knop en een gesloten slotje op de tweede knop. Op de achterkant van de afstandsbediening stonden de letters ‘SPY’ gedrukt.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van de verbalisant (p. 164):
De pillen die werden aangetroffen tijdens de verkeerscontrole toonden qua verpakking en uiterlijke kenmerken van de pil sterke overeenkomsten met de uiterlijke kenmerken van de verpakking en pillen uit de verborgen ruimte. Ik zag dat er op de verpakking van de pillen, die tijdens de verkeerscontrole werd aangetroffen, in zwarte letters stond geschreven: “0,54 PS 5K”. Dezelfde tekst stond ook op de verpakkingen van de zakken uit de verborgen ruimte. Op de foto’s van de pillen die tijdens de verkeerscontrole werden aangetroffen zag ik een geel/oranje achtige pil in de vorm van een diamant. Ook dit kwam overeen met de vorm en kleur van de pillen uit de verborgen ruimte. Het is dan ook aannemelijk dat de zakken met pillen die in de verborgen ruimte lagen en de pillen die werden aangetroffen tijdens de verkeerscontrole, tot dezelfde partij behoorden.
Bewijsvoering ten aanzien van de inhoud van de sealzakken
(i) De drie sealzakken die werden aangetroffen bij de verkeerscontrole zijn door de forensische opsporing voorzien van een SIN (AANK8801NL t/m AANK8803NL). De inhoud van de zakken is ook gewogen en bemonsterd. De tabletten wogen samen 8.110 gram. [1] Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft vastgesteld dat alle monsters MDMA bevatten. [2]
(ii) Negentien van de eenentwintig sealzakken uit de verborgen ruimte zijn door de forensische opsporing voorzien van een SIN (AAOT6238NL en AAOT6239NL alsmede AAOT6504NL, AAOT6507NL t/m AAOT6516NL, AAOT6520NL t/m AAOT6524NL en AAOT6527NL). De inhoud van die zakken is ook gewogen en bemonsterd. De tabletten wogen samen 50.392,1 gram. De door de forensische opsporing uitgevoerde test wees indicatief uit dat alle monsters MDMA bevatten. [3] Het NFI heeft ten aanzien van acht ingestuurde monsters (AAOT6238NL en AAOT6239NL en AAOT6511NL, AAOT6516NL, AAOT6520NL, AAOT6522NL, AAOT6524NL en AAOT6527NL) vastgesteld dat deze MDMA bevatten.. [4]
De rechtbank gaat er gelet op bewijsmiddel 6 van uit dat de zakken met pillen die werden aangetroffen tijdens de verkeerscontrole en de zakken met pillen die in de verborgen ruimte lagen tot dezelfde partij behoorden. Zij acht daarom, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, dus bewezen dat ook de pillen in de elf sealzakken waarvan de politie indicatief vastgestelde dat zij MDMA bevatten maar die niet aan het NFI zijn aangeboden, daadwerkelijk MDMA bevatten.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 september 2021, voor zover inhoudende, als de verklaring van de [medeverdachte] , zakelijk weergegeven (p. 225-237):
Iemand kwam naar me toe. Ik kende zijn naam niet. Hij vroeg me of ik naar Nederland wilde rijden om iets op te halen, ik kon daar 1.000 euro mee verdienen. Die man gaf mij de sleutels. Saliem en ik zijn gaan rijden. U vraagt op welke wijze ik contact onderhield met degene die mij de opdracht had gegeven. Die man, “ [naam 1] ”, heeft mij gebeld en zei “doe dit, doe dat”.
We hadden afgesproken met een persoon op een parkeerterrein bij de Jumbo. Ik heb gewacht op die vent.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 juli 2021, voor zover inhoudende, als de op die datum afgelegde verklaring van de [medeverdachte] , zakelijk weergegeven (p. 29-33):
We hebben in Den Haag op een parkeerterrein met een Lidl en een Jumbo op iemand gewacht en hebben zijn telefoonnummer gebeld. Hij kwam aan en heeft de tas achterin de auto gezet. U vraagt mij wat ik verder zou doen met de tas en of ik daar instructies over had gekregen. Volgens mij moest ik naar [plaats 1] terugkeren.
9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 juli 2021, voor zover inhoudende, als de op die datum afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven (p. 49):
Wij zijn met een Renault Twingo naar Nederland gekomen. Bers reed en ik zat op de bijrijdersstoel.
10. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[naam 1] gaf een auto aan ons om mee naar Nederland te rijden. Ik zat op de bijrijdersstoel. Onderweg heb ik via de telefoon contact gehad met [naam 2] . Ik zou
€ 3.000,- van hem krijgen. [naam 2] had geregeld dat wij met iemand in Den Haag zouden afspreken. Ik ben met [medeverdachte] op een parkeerplaats van Jumbo geweest toen wij in Den Haag aankwamen.
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (p. 258-272):
a. als het relaas van de verbalisant:
In oktober 2021 vertaalde beëdigde Franse tolk, mevrouw Gratama, een gesprek op de inbeslaggenomen telefoon van [verdachte] . Het gesprek komt uit de applicatie “Signal” en werd gevoerd tussen de gebruiker van de telefoon van [verdachte] en de tegenpartij met de accountnaam “ [naam 2] ”, die gebruik maakte van het mobiele [telefoonnummer 1] . Het gesprek bevat geschreven en gesproken berichten.
Waar bij de geschreven berichten “Incoming” staat, ontvangt de telefoon van [verdachte] een bericht van de telefoon van “ [naam 2] ” en als daar “Outgoing” staat verstuurt de telefoon van [verdachte] een bericht naar de telefoon van “ [naam 2] ”.
b. als de inhoud van die stem- dan wel geschreven berichten:
18 juli 2021 tussen 21:02:10 en 22:23:41 uur[naam 2] : zeg hem als hij klaar is met zijn werk of hij kan een dag, anderhalve dag
[verdachte] : Ok prima en hoeveel gaat hij me zeggen [of: vragen > hij gaat me vragen hoeveel hij ervoor krijgt?] En van waar naar waar?
[naam 2] : Hij gaat heen en weer naar Nederland. Hij rust een paar uur uit en dan komt hij direct terug
[verdachte] : ok en wat levert het op?
[naam 2] : zeg hem 1500
[verdachte] : ok prima ik ga het hem zeggen
: hij zegt dat hij niet kan
[naam 2] : is er niet iemand anders. Voor nu?
[verdachte] : ik ga kijken wat ik kan doen voor je.
[naam 2] : en?
[verdachte] : ik heb een collega van me gevraagd om te komen en over twee minuten ga ik hem vragen of hij interesse heeft.
: hij heeft ja gezegd. Ik kom naar de tuin. Ik ben er. Met die vent.
[naam 2] : [verdachte] , maak de auto klaar. Ik kom eraan. Maak ook jullie batterijen klaar.
: maar dan moeten we wel afspraken maken over de prijs.
[naam 2] : Ik geef jullie 3 ballen.
[verdachte] : ok goed, exclusief de tol, het bikken en al die dingen. En het hotel ook.
[naam 2] : ja geen probleem.
19 juli 2021 tussen 00:03:30 en 01:24:18 uur
[naam 2] : [verdachte] , het adres, je gaat ernaartoe en dan neem je daar een hotel in de buurt.
[naam 2] : [verdachte] stuur het signaal aan je vriend naast je.
[naam 2] : Waar zijn jullie nu op de autoweg?
[verdachte] : We zijn in [plaats 2] .
[naam 2] : Broer, waar ben je mee bezig? Je bent niet serieus. Ik geef je de auto, waar ben je nu helemaal mee bezig?
: Denk je dat het een spel is, klootzak?
[naam 2] : Die mensen die staan te wachten en jij speelt wat met de auto.
12. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ken [naam 2] . Ik ken hem als [naam 2] . U, voorzitter, houdt mij delen van de op pagina’s 258-272 van het dossier weergegeven signal-gesprekken van 18 juli 2021 voor. Ik herken het gesprek. Ik heb toen met hem gesproken.
13. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (p. 188-194):
a. als het relaas van de verbalisant:
Op dinsdag 24 augustus 2021 heeft beëdigde Franse tolk mevrouw A. Zuijdwijk het gesprek in de applicatie “Signal” op de telefoon van [medeverdachte] vertaald. Het gesprek (stemberichten en getypte berichten) vindt plaats op de mobiele telefoon van [medeverdachte] , voorzien van het [telefoonnummer 2] . De wederpartij is een contact dat in de telefoon van [medeverdachte] staat opgeslagen als “ [naam 1] ” met het [telefoonnummer 1] . De berichten worden uitgewisseld tussen 19 juli om 13:56 uur en 19 juli 2021 om 19:49 uur.
b. als de inhoud van die berichten:
Bers op 19 juli om 16.04 uur:
En waar moeten we nu heen?
Bers op 19 juli om 17.05 uur:
Stuur het adres evenStembericht van [naam 1] op 19 juli om 17.05 uur:
[verdachte],
je moet invoeren “ [hotel] ”, het adres in Den Haag heb je. Het [hotel] is daar vlakbij. Dan ga je meteen naar het hotel. En voor een reservering in het hotel heb je een creditcard nodig. Dan rusten jullie een beetje uit en ‘s nachts om twee, drie uur gaan jullie op pad.
Stembericht van [naam 1] op 19 juli om 17.25 uur:
Die vent komt daar dan heen om de spullen op te halen.Die zet .. .ntv... dan in de auto.
Stembericht van Bers op 19 juli om 17.26 uur:
Dat is goed, we gaan het regelen.
3.6.
Bewijsoverwegingen
3.6.1
Opzet
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte bij de feiten 1 tot en met 3 opzettelijk heeft gehandeld. Daartoe heeft zij in de kern aangevoerd dat de verdachte niet wist van wie de auto was, slechts passagier is geweest, de afstandsbediening van de verborgen ruimte niet van hem was en niet wist dat er zakken met XTC-pillen in de auto waren geladen.
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling van het – als pleger – “vervoeren” en “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder B en C Opiumwet, opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) is vereist. Datzelfde geldt voor het “voorhanden hebben” als bedoeld in artikel 10a lid 1, aanhef en onder 3°, Opiumwet, waarbij het opzet mede moet zien op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet. Daarnaast moet de verdachte weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen bestemd zijn tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet (vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945).
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de spullen die hij en de medeverdachte moesten ophalen in Nederland en na ontvangst terug moesten vervoeren naar Frankrijk, verdovende middelen zouden bevatten.
De verdachte heeft een opdracht geaccepteerd om vanuit Frankrijk heen en weer naar Nederland te rijden, en hier een prijsafspraak met de opdrachtgever voor gemaakt. De door de opdrachtgever aan de verdachte beschikbaar gestelde auto had een verborgen ruimte, die kon worden bediend met een afstandsbediening die aan de sleutelbos van de verdachte is aangetroffen.
Uit de verklaring van de medeverdachte en de chatgesprekken tussen de verdachten en de opdrachtgever volgt dat de verdachte en medeverdachte op een parkeerplaats in Den Haag hadden afgesproken met een onbekende derde, om goederen over te laden in de auto, waarna hij direct weer naar Frankrijk moest rijden. De verdachte heeft verklaard dat hij met de medeverdachte op die parkeerplaats is geweest.
Hij en de medeverdachte kregen onderweg specifieke instructies over wat hij moest doen en de verdachte zou een geldbedrag (“3 ballen”) plus nog een vergoeding voor een hotel en andere kosten ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich onder deze gegeven omstandigheden bewust moet zijn geweest van het feit dat de spullen die hij moest ophalen en vervoeren, verdovende middelen betroffen. Een en ander had immers alle schijn van een handel in drugs. Daar komt bij dat de verdachte een man met wie hij en de medeverdachte hadden afgesproken, maar die zij niet kenden, gelegenheid heeft gegeven om de shopper met pillen in de kofferbak te zetten en een aantal sealbags in de verborgen ruimte te plaatsen. Immers, de verborgen ruimte ging enkel open door middel van een combinatie van de autosleutels en de afstandsbediening. De verdachte moet op een zeker moment de afstandsbediening hebben overgedragen aan de man, dan wel zelf hebben geholpen bij het openen.
De verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] enkel naar Nederland ging voor een korte vakantie, waarbij hij een auto ter beschikking kreeg gesteld en € 3.000,- toe kreeg van ‘ [naam 2] ’. Hij zou niet hebben meegekregen dat de zakken op de parkeerplaats in de auto werden geplaatst, omdat hij toen sliep of de auto even had verlaten om zijn behoefte te doen. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op de bewijsvoering en op wat zij hierboven verder heeft overwogen, ongeloofwaardig en schuift deze dan ook als onaannemelijk ter zijde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
3.6.2
Medeplegen
De rechtbank is op grond van het voorgaande, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten, in de kern bestaande uit een gezamenlijke voorbereiding en uitvoering. Zij zijn samen naar Nederland gereden, kregen allebei betaald voor het halen van de spullen en hadden gedurende de rit afwisselend contact met de opdrachtgever. Ze zijn ook beiden aanwezig geweest op de parkeerplaats waar de verdovende middelen in de auto terecht zijn gekomen. Het medeplegen kan wettig en overtuigend bewezen worden.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 20 juli 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 58,5 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 juli 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58,5 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 19 en 20 juli 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 58,5 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden:
de volgende goederen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit:
- ongeveer 58,5 kilogram MDMA en
- een vervoermiddel, te weten een Renault Twingo met Frans [kenteken] , voorzien van een verborgen ruimte en
- een afstandsbediening waarmee voornoemde verborgen ruimte geopend kan worden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de strafeis niet passend is. Zij heeft verzocht een lagere straf op te leggen, met name gelet op de beperkte rol van de verdachte en het feit dat de detentie een zware impact op hem heeft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van voorbereiding van de uitvoer naar Frankrijk van bijna zestig kilo XTC-pillen met een straatwaarde van bijna een half miljoen euro en het aanwezig hebben en vervoeren daarvan. De grootschalige handel in XTC vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Het op de markt brengen van verdovende middelen vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, soms zelfs met dodelijke afloop tot gevolg. Daarnaast gaan deze feiten veelal gepaard met andere vormen van ernstige criminaliteit. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door geldelijk gewin, hij kon op deze manier snel geld verdienen en heeft, bewust of onbewust, niet nagedacht over gevolgen van zijn handelen.
Op dit soort strafbare feiten moet, uit het oogpunt van preventie en normhandhaving, naar het oordeel van de rechtbank in beginsel worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor voltooide in- en uitvoer van harddrugs. Als het meer dan 20 kg harddrugs betreft (de hoogste categorie), geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 60 maanden. Aangezien de rechtbank de verdachte (onder meer) veroordeelt voor de voorbereiding daarvan, neemt zij in beginsel als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 maanden.
De rechtbank acht in de zaak van de medeverdachte, gelet op diens rol en proceshouding, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden (zonder strafkorting wegens het vormverzuim) passend en geboden.
Uitgaande daarvan weegt de rechtbank voor de verdachte in strafverzwarende zin mee dat zij op grond van het onderzoek ter terechtzitting de indruk heeft gekregen dat de verdachte een meer leidende rol heeft gehad en dat hij het was die de medeverdachte, een jongeman zonder strafblad die zich daarvóór vermoedelijk nog niet in het criminele circuit begaf, bij deze ernstige feiten heeft betrokken. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verdachte blijkens een uittreksel d.d. 21 juli 2021 uit zijn (Franse) strafblad, viermaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden passend en geboden. Gelet op hetgeen onder 3.4 is overwogen over het vormverzuim bij de doorzoeking van de auto, vermindert de rechtbank deze straf met één maand. De duur van het voorarrest zal van de straf worden afgetrokken.

7.Inbeslaggenomen voorwerp

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten een geldbedrag van 390 euro, dient te worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen enkele indicatie is dat het inbeslaggenomen geld uit strafbare feiten is verkregen of daarmee anderszins verband houdt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht vermelde vereisten voor verbeurdverklaring. Zij is van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
eendaadse samenloop van medeplegen van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
46(zesenveertig)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is;
gelast de
teruggave aan de verdachtevan het op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten “390 EUR IBN 20-07-2021”.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2022.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103-105.
2.Drie geschriften, te weten rapportages d.d. 28 juli 2021 van het NFI (aanvragen 001, 002 en 003), p. 106-108.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 213-216.
4.Acht geschriften, te weten rapportages d.d. 10 augustus 2021 van het NFI (aanvragen 004, 006, 007, 009, 010, 011, 012 en 013), p. 217-224.