ECLI:NL:RBDHA:2022:10060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/3575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de basisregistratie personen wegens emigratie naar onbekend land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres, die met haar minderjarige zoon in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven, werd ambtshalve uitgeschreven met de vermelding van 'emigratie naar een onbekend land'. Dit besluit volgde op een onderzoek waaruit bleek dat eiseres en haar zoon niet meer op het geregistreerde adres woonden en dat hun verblijfplaats onbekend was. Eiseres betwistte de uitschrijving en voerde aan dat zij vanwege een medische behandeling naar de Verenigde Arabische Emiraten was afgereisd en door de coronapandemie niet terug kon keren naar Nederland. Ze stelde dat zij nooit was geïnformeerd over de noodzaak om vertrekaangifte te doen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving was voldaan. Eiseres was telefonisch bereikbaar, maar had geen adres geregistreerd, waardoor haar verblijfplaats onbekend bleef. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende onderzoek had gedaan en dat eiseres niet had aangetoond dat zij de intentie had om tijdelijk in het buitenland te verblijven. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat de uitschrijving terecht was. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: Z. Kahveci).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 oktober 2020 en 19 oktober 2020 (het primair besluit) heeft verweerder de bijhouding van de persoonsgegevens van eiseres en haar minderjarige zoon in de basisadministratie met ingang van 18 juni 2020 opgeschort met vermelding van ‘emigratie naar een onbekend land’.
Bij besluit van 8 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres en haar zoon [A] (geboren op [geboortedag] 2015) stonden in de basisregistratie personen (de brp) ingeschreven op een adres in [plaats] . Verweerder heeft ambtshalve besloten eiseres en haar zoon met ingang van 18 juni 2020 uit te schrijven uit de brp met de vermelding: ‘emigratie naar een onbekend land’. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres en haar zoon niet meer woonachtig zijn op het betreffende adres en de feitelijke woon- of verblijfplaats niet bekend is. De vraag die moet worden beantwoord is of de uitschrijving van eiseres en haar zoon terecht is.
Wat zijn de geldende regels?
2. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat zij met haar zoon in februari 2020, ten behoeve van een medische behandeling voor haarzelf, naar de Verenigde Arabische Emiraten is afgereisd. Vanwege de coronapandemie kon zij niet zo makkelijk naar Nederland terugkeren. Verweerder heeft haar nooit gemeld dat zij vertrekaangifte moest doen. Een voornemen tot uitschrijving uit de brp heeft zij nooit ontvangen. Omdat niet is gebleken dat zij zich blijvend in het buitenland heeft willen vestigen, heeft verweerder haar ten onrechte uitgeschreven uit de brp.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen in de uitspraak van 11 januari 2017 is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. [1]
5. Uit artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp volgt dat van ambtshalve opneming van vertrek uit Nederland uitsluitend sprake kan zijn als aan drie voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat de ingezetene door verweerder niet kan worden bereikt. De tweede voorwaarde is dat van de betrokkene geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek is ontvangen. En in de derde plaats moet na gedegen onderzoek zijn gebleken dat van de betrokkene geen verblijf- en adresgegevens achterhaald konden worden. Uit de Memorie van Toelichting [2] volgt dat de regeling van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is getroffen voor de situatie dat een ingezetene het adres waarop zij in de basisregistratie is ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is, en dat er niet lichtvaardig met de ambtshalve opneming van het vertrek mag worden omgegaan, nu de gevolgen daarvan aanzienlijk zijn.
6. Ten aanzien van de eerste voorwaarde overweegt de rechtbank dat indien een ingezetene, mogelijk een voormalig ingezetene, telefonisch of via e-mail bereikbaar is, doch weigert een adres te doen registreren of weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, hij of zij in zoverre onbereikbaar is. [3] Eiseres heeft, nadat het ‘voornemen wijziging adres in de brp’ op 18 juni 2020 is verzonden, op 26 juni 2020 telefonisch contact opgenomen met de onderzoeksafdeling van de Dienst Publiekszaken van de gemeente Den Haag. Zij heeft toen gezegd dat zij met haar zoon in Nederland verblijft en vragen heeft over het adresonderzoek. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres heeft gebeld met een telefoonnummer van Saoedi-Arabië. Naar aanleiding van het telefoongesprek is aan eiseres op 3 juli 2020 nogmaals het voornemen toegezonden op het adres in [plaats] . Hierin is aangegeven op welke wijze zij vertrekaangifte kan doen. In augustus 2020 heeft eiseres voor het eerst genoemd dat zij vastzit in het buitenland door de Corona uitbraak. Eiseres heeft desgevraagd geen adres laten registreren, waardoor haar verblijfplaats onbekend is gebleven. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
7. Eiseres erkent dat zij geen aangifte van wijziging adres of van vertrek heeft gedaan zodat ook aan de tweede voorwaarde is voldaan.
8. Ten aanzien van de derde voorwaarde overweegt de rechtbank dat daaraan ook is voldaan. De Dienst Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, sector Leerlingzaken heeft op 18 juni 2020 op grond van artikel 2.34 Wet brp aan verweerder de melding gedaan dat de leerplichtige zoon van eiseres vanaf januari 2020 niet op school is gezien en dat eiseres de directeur heeft meegedeeld dat zij niet in Nederland wonen. Na een dergelijke melding is verweerder verplicht om een adresonderzoek te starten Het onderzoek van verweerder is gedegen en zorgvuldig geweest. De toezichthouders hebben regelmatig controles uitgevoerd. Tijdens een bezoek aan de woning van eiseres is een man aangetroffen die heeft verklaard vanaf februari 2020 met zijn vriendin tijdelijk in de woning te verblijven. Hij heeft aangegeven dat eiseres in het buitenland verblijft. Verweerder heeft meermalen contact opgenomen met eiseres, maar heeft geen verblijf- en adresgegevens van eiseres kunnen achterhalen.
9. In de contacten met verweerder tijdens het adresonderzoek heeft eiseres gezegd dat zij in Nederland verbleef terwijl er voor verweerder voldoende aanwijzingen waren dat dit niet het geval was. Ter zitting heeft eiseres erkend dat zij met haar zoon in januari 2020 naar het buitenland is gegaan. Eiseres heeft aangevoerd dat zij aanvankelijk de bedoeling had om in verband met een medische behandeling enkele maanden in het buitenland te verblijven en dat zij door de Corona crisis niet kon terugkeren. Eiseres heeft deze stelling niet (met stukken) aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiseres voor haarzelf en haar zoon aangifte van vertrek naar het buitenland had moeten doen.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen. Verweerder heeft eiseres en haar zoon terecht per 18 juni 2020 uit het BRP uitgeschreven.
Conclusie
11. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond .
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2022.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 2.21 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.
2. Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt. (…)
Artikel 2.22 van de Wet brp luidt als volgt:
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.43, eerste lid, van de Wet brp luidt als volgt:
De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van ECLI:NL:RVS:2017:22) en 1 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2698).
2.TK 2011/2012, 33 219, nr. 3, p. 42 en p. 133.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:354).