ECLI:NL:RBDHA:2022:10057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/5877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening van beroepschrift in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022, met zaaknummer SGR 21/5877, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de vaststelling van de hoogte van de lening voor de inburgeringscursus, de termijn van terugbetaling en een boete van € 250,-. Het bestreden besluit, genomen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 16 juni 2021, bleef in stand na het indienen van een bezwaarschrift door eiser. De rechtbank heeft op 5 september 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft eerst beoordeeld of het beroepschrift tijdig was ingediend. Volgens de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) geldt een termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift, die begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval begon de termijn op 17 juni 2021 en eindigde op 28 juli 2021. Eiser heeft het beroepschrift echter pas op 5 september 2021 ingediend, meer dan vijf weken na het verstrijken van de termijn. Eiser voerde aan dat een positieve Coronatest en zijn risicogroepstatus de reden waren voor de vertraging.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het onmogelijk was om het beroepschrift op tijd in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de redenen die eiser aanvoerde niet voldoende waren om de te late indiening te verontschuldigen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank de beroepsgronden niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van lening voor de inburgeringscursus, de termijn van terugbetaling van die lening en de boete van € 250,-. Met het besluit van 16 juni 2021 op het bezwaar van eiser is de minister bij de vaststelling, termijn van terugbetaling en de boete gebleven (het bestreden besluit).
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten van eiser. Die argumenten worden de beroepsgronden genoemd. Voordat de rechtbank de beroepsgronden beoordeelt, moet de rechtbank eerst beoordelen of eiser zijn beroepschrift op tijd bij de rechtbank heeft ingediend.
Is het beroepschrift op tijd ingediend?
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiser het beroepschrift niet op tijd heeft ingediend. Dat betekent dat de rechtbank de beroepsgronden van eiser niet inhoudelijk beoordeelt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiser heeft op 8 maart 2021 een klachtformulier gestuurd. De minister heeft deze klacht aangemerkt als bezwaarschrift tegen de besluiten van 17 december 2019 en 18 december 2020 en heeft daar met het bestreden besluit van 16 juni 2021 op beslist. Op 5 september 2021 heeft eiser beroep ingesteld.
3.2.
Voor het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In deze zaak is het toezenden van het bestreden besluit de voorgeschreven wijze van bekendmaking. De termijn begint dus op 17 juni 2021 en de laatste dag van de termijn is 28 juli 2021. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb op tijd ingediend, wanneer het beroepschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn is ontvangen. Als iemand het beroepschrift te laat indient, dan oordeelt de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser het beroepschrift via rechtspraak.nl op 5 september 2021 heeft ingediend. Dat is meer dan vijf weken na het eindigen van de beroepstermijn. Volgens eiser is een positieve Coronatest in die periode de reden voor het te laat indienen. Ook behoort eiser tot een risicogroep in verband met astma en “ademproblemen”. Hierdoor heeft eiser lang in quarantaine gezeten.
3.4.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk is geweest om het beroepschrift op tijd in te dienen. In verband met de Corona-epidemie kan het verontschuldigbaar zijn om een paar dagen na de termijn een beroepschrift in te dienen. [1] De positieve Coronatest en de quarantaineperiode van eiser rechtvaardigen alleen niet dat het beroepschrift meer dan vijf weken te laat is ingediend. Het beroepschrift is overigens ook niet via de post ingediend maar via rechtspraak.nl. Eiser had het beroepschrift dus ook tijdens de quarantaineperiode vanuit huis kunnen indienen.
Het beroepschrift is niet verontschuldigbaar te laat ingediend.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden daarom niet inhoudelijk. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld bij het te laat indien van een bezwaarschrift: Rechtbank Den Haag 21 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8077.