ECLI:NL:RBDHA:2022:10056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
22/34
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van wachtgeld aan een burgerlijke ambtenaar van defensie na te hoge uitkeringen door gestegen inkomsten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van een deel van het ontvangen wachtgeld beoordeeld. Eiser, een burgerlijke ambtenaar bij defensie, ontving wachtgeld na ontslag en had de verplichting om wijzigingen in zijn inkomenssituatie te melden. De staatssecretaris van Defensie besloot op basis van een steekproef dat eiser in de periode van juni 2016 tot en met mei 2021 te veel wachtgeld had ontvangen, tot een totaalbedrag van € 38.239,64. Dit bedrag was het gevolg van een salarisverhoging die eiser niet had doorgegeven. De staatssecretaris had al een deel van dit bedrag verrekend met het wachtgeld van juni en juli 2021, maar eiser moest nog een bedrag van € 30.995,93 terugbetalen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het teveel betaalde wachtgeld terugvorderde over een periode van vijf jaar, in plaats van de door eiser gevraagde twee jaar. Eiser had de verplichting om inkomenswijzigingen te melden, en het niet doen daarvan leidde tot de onterecht hoge uitkeringen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, en dat de staatssecretaris bevoegd was om het teveel betaalde wachtgeld terug te vorderen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren met betrekking tot het melden van inkomenswijzigingen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/34

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Nummerdor-Buijs),
en

De Staatssecretaris van Defensie

(gemachtigde: mr. R. de Hoop).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van een deel van het ontvangen wachtgeld. Met de beschikking van 3 augustus 2021 heeft uitvoeringsorganisatie WW-plus namens de staatssecretaris besloten om een deel van het wachtgeld in de periode juni 2016 tot en met mei 2021 terug te vorderen (het primaire besluit).
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 november 2021 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij het primaire besluit gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht een deel van het ontvangen wachtgeld kan terugvorderen. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De staatssecretaris heeft met ingang van 1 april 2007 eiser ontslagen uit zijn toenmalige functie. Met ingang van diezelfde dag heeft de staatssecretaris eiser aangesteld in een nieuwe functie. Voor deze nieuwe functie gold een lagere salarisschaal. De staatssecretaris heeft daarom met de beschikking van 14 mei 2007 ook wachtgeld toegekend aan eiser.
4.1.
In verband met een salarisverhoging met terugwerkende kracht per 1 maart 2007 is op 1 november 2007 de hoogte van het wachtgeld opnieuw vastgesteld. In die twee beschikkingen heeft de staatssecretaris eiser geattendeerd op zijn verplichting om wijzigingen te melden die van invloed kunnen zijn op het wachtgeld, zoals bijvoorbeeld een wijziging in de inkomenssituatie. Eiser werkt nog steeds bij defensie. Sinds het moment dat eiser wachtgeld ontvangt heeft hij nooit wijzigingen in zijn inkomenssituatie doorgegeven.
4.2.
In verband met een steekproef is aan eiser in de brieven van 10 en 28 december 2020 en 7 januari 2021 om inkomensgegevens gevraagd over 2019. Eiser heeft de gevraagde gegevens verstrekt. De inkomensgegevens waren voor de staatssecretaris aanleiding om verder onderzoek te doen over de periode juni 2016 tot en met mei 2021. Eiser heeft vervolgens op verzoek van de staatssecretaris aanvullende inkomensgegevens verstrekt. Uit het nadere onderzoek is gebleken dat eiser in die periode van vijf jaar te veel wachtgeld heeft ontvangen, het gaat om een bedrag van € 38.239,64.
4.3.
De staatssecretaris heeft al een deel van het bedrag van € 38.239,64 verrekend met het wachtgeld van juni en juli 2021. Eiser moet in totaal nog een bedrag van € 30.995,93 aan de staatssecretaris betalen.
Wat zijn de regels?
5. De wachtgeldregeling op grond van het Wachtgeldbesluit houdt in dat eiser maandelijks als uitkering een percentage van de laatst genoten bezoldiging ontvangt. [1] Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden met het wachtgeld verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht betrekking te kunnen hebben. Het gaat dan om inkomsten met ingang van of na de dag waarop het ontslag en het wachtgeld is toegekend. Het wachtgeld en andere inkomsten kunnen samen nooit meer zijn dan de laatst genoten bezoldiging.
5.1.
Een ontvanger van wachtgeld is verplicht onmiddellijk mededeling te doen van een inkomenswijziging die van invloed kan zijn op het wachtgeld. Zijn de wijzigingen niet vooraf op te geven, dan moet men tijdig vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave doen. [2] Hetgeen onverschuldigd is ontvangen, kan worden teruggevorderd. [3]
5.2.
Een bestuursorgaan kan van een ambtenaar hetgeen onverschuldigd is betaald gedurende twee jaar terugvorderen in het geval een ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel ontving. In het geval dat onverschuldigd is betaald door toedoen van de ambtenaar geldt een periode van vijf jaar na de dag van uitbetaling. [4]
Wat vindt eiser?
6. Eiser betoogt dat niet duidelijk is hoe het bedrag van € 38.239,64 is berekend. Daarnaast betoogt eiser dat hij niet verplicht was om de inkomstenswijziging te melden aangezien hij zijn inkomen al vermeld had bij de aanvraag van het wachtgeld in 2007. In de loop van de tijd zijn die inkomsten volgens eiser gestegen door CAO-verhogingen. Eiser is er daarom vanuit gegaan dat de staatssecretaris het wachtgeld verrekende als dat nodig was. De staatssecretaris past immers conform de CAO-verhogingen wel de hoogte van de laatste genoten bezoldiging aan en eiser ontvangt zijn inkomen uit zijn huidige functie ook van de staatssecretaris. Tenslotte betoogt eiser dat in het geval hij toch gehouden is om een deel van het wachtgeld terug te betalen dat enkel kan gelden voor twee jaar en niet voor vijf jaar.
Is voor eiser duidelijk hoe het bedrag wordt berekend?
7. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de bezwaarprocedure op 26 oktober 2021 een brief met een uitgebreide berekening heeft overgelegd. Uit die berekening blijkt hoe het bedrag van € 38.239,64 is berekend en dat een bedrag een bedrag van
€ 7.243,71 al is verrekend met het wachtgeld van juni en juli 2021. Op de loonstroken van juni en juli 2021 zijn die te verrekenen bedragen opgenomen. De staatssecretaris heeft deze verrekening niet vooraf gecommuniceerd met eiser. Ook heeft de verrekening plaatsgevonden voordat het primaire besluit is genomen.
7.1.
Met eiser is de rechtbank het eens dat de staatssecretaris eerder de verrekening en een specificatie daarvan had moeten communiceren met eiser. De staatssecretaris beaamt dit overigens ook in zijn verweerschrift. De rechtbank is echter wel van oordeel dat dit handelen van de staatssecretaris niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, aangezien de staatssecretaris met de brief van 26 oktober 2021 alsnog heeft uitgelegd hoe het bedrag van € 38.239,64 tot stand is gekomen.
Dit betoog slaagt niet.
Mocht de staatssecretaris het wachtgeld terugvorderen?
8. De rechtbank stelt vast dat uit de berekening van de staatssecretaris blijkt dat het om aanzienlijke maandelijkse bedragen gaat die onverschuldigd zijn betaald. Het laagste onverschuldigde betaalde bedrag is € 409,- per maand (juni tot en met december 2016) en het hoogste is € 1.296,- (januari 2020). De staatssecretaris past weliswaar de laatst genoten bezoldiging aan met de CAO-verhogingen maar de inkomsten van eiser naast het wachtgeld stegen in verhouding meer dan de CAO-verhoging van de laatste genoten bezoldiging.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet vanuit mocht gaan dat het ontvangen wachtgeld juist was omdat de staatssecretaris de laatst genoten bezoldiging aanpast. Daarvoor zijn de onverschuldigde betaalde bedragen ook te omvangrijk. Eiser is daarnaast in de beschikkingen van 2007 al expliciet op de verplichting gewezen om eventuele inkomenswijzigingen te melden. Ook volgt die verplichting uit artikel 14 van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. Door toedoen van eiser is daarom te veel wachtgeld betaald. Dit betekent dat de staatssecretaris bevoegd was om het te veel betaalde wachtgeld over een periode van vijf jaar terug te vorderen. Geen aanleiding bestaat daarom uit te gaan van een terugvorderingsperiode van twee jaar. [5]
Dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris van eiser een bedrag van € 38.239,64 mag terugvorderen. Door middel van de verrekening in juni en juli 2021 heeft eiser al een bedrag van € 7.243,71 terugbetaald. Eiser moet dus nog een bedrag van € 30.995,93 aan de staatssecretaris betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 5 van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.
2.Artikel 14, eerste lid, van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.
3.Op grond van het inmiddels vervallen artikel 116a van de Ambtenarenwet en vanaf 1 januari 2020 op grond van artikel 10b van de Wet ambtenaren defensie.
4.Zie de uitspraken van Centrale Raad van Beroep van 22 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3726 en 22 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1871.
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1644.