In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen. De staatssecretaris van Defensie heeft de aanvraag op 5 juli 2019 afgewezen, en deze afwijzing is in een later besluit op 22 juni 2021 bevestigd. De rechtbank heeft de zaak op 17 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiser, die vanaf 2 september 1991 dienstplichtig militair was, had rugklachten die tijdens zijn diensttijd zijn ontstaan. Ondanks eerdere vaststellingen van een hernia, concludeert de rechtbank dat de mate van invaliditeit als gevolg van deze hernia minder dan 10% bedraagt, wat niet voldoende is voor toekenning van het pensioen. De rechtbank wijst erop dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen en de orthopeed zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen objectieve redenen zijn om aan de onafhankelijkheid van deze deskundigen te twijfelen.
De rechtbank concludeert dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn medische situatie te betwisten, maar dat de argumenten van eiser niet overtuigend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op het militair invaliditeitspensioen en dat hij ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, in aanwezigheid van griffier mr. J.F. Janmaat, en is openbaar uitgesproken op 28 september 2022.