ECLI:NL:RBDHA:2022:10055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/5034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen na herbeoordeling van rugklachten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen. De staatssecretaris van Defensie heeft de aanvraag op 5 juli 2019 afgewezen, en deze afwijzing is in een later besluit op 22 juni 2021 bevestigd. De rechtbank heeft de zaak op 17 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiser, die vanaf 2 september 1991 dienstplichtig militair was, had rugklachten die tijdens zijn diensttijd zijn ontstaan. Ondanks eerdere vaststellingen van een hernia, concludeert de rechtbank dat de mate van invaliditeit als gevolg van deze hernia minder dan 10% bedraagt, wat niet voldoende is voor toekenning van het pensioen. De rechtbank wijst erop dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen en de orthopeed zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen objectieve redenen zijn om aan de onafhankelijkheid van deze deskundigen te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn medische situatie te betwisten, maar dat de argumenten van eiser niet overtuigend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op het militair invaliditeitspensioen en dat hij ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, in aanwezigheid van griffier mr. J.F. Janmaat, en is openbaar uitgesproken op 28 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Staatssecretaris van Defensie

(gemachtigde: mr. B.J. Engels Linssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2019 afgewezen (het primaire besluit). Met het besluit van 22 juni 2021 op het bezwaar is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht de aanvraag van eiser voor een militair invaliditeitspensioen heeft afgewezen omdat niet vaststaat dat de pijnklachten in de onderrug voortkomen uit de hernia. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser is vanaf 2 september 1991 dienstplichtig militair geweest. Tijdens de dienstplicht zijn rugklachten ontstaan. Per 22 september 1992 is groot verlof (ontslag) verleend aan eiser. Na het groot verlof is een militair geneeskundig onderzoek verricht. Uit dat onderzoek volgde dat eiser een hernia had. De staatssecretaris heeft toen aangenomen dat de hernia door de activiteiten in de dienstplicht is ontstaan. Dit noemt men dan “
dat een dienstverband is aangenomen” voor de hernia gerelateerde klachten.
De mate van invaliditeit is toen op minder dan 10 %. vastgesteld. Een militair arbeidsongeschiktheidspensioen, ook wel invaliditeitspensioen, is daarom niet toegekend.
De aanvraag in 2015
5. In verband met pijnklachten vanuit de onderrug heeft eiser op 29 april 2015 een aanvraag gedaan tot een nieuwe beoordeling van zijn aanspraak op een militair invaliditeitspensioen. Na een onderzoek door verzekeringsarts R. Bhaggoe en orthopeed P.T.D. Kingma (de orthopeed) is vastgesteld dat de invaliditeit als gevolg van de hernia, waarvoor dienstverband bestaat, te verwaarlozen is. De staatssecretaris heeft daarom de aanvraag afgewezen.
5.1.
De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens als hoogste instantie in de uitspraak van 31 oktober 2019 geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de aanvraag voor het militair invaliditeitspensioen heeft afgewezen. [1] In die uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. De staatssecretaris mocht zich op het standpunt stellen dat de mate van invaliditeit met dienstverband minder dan 10% bedraagt, aangezien tijdens het onderzoek op 22 juni 2015 en het deskundigenonderzoek op 31 juli 2015 geen functionele beperkingen door een hernia konden worden vastgesteld. Uit de door eiser overgelegde medische informatie is van functionele beperkingen ook niet gebleken. De informatie van de behandelend neuroloog J.R. de Kruijk (de neuroloog) van 13 december 2018 maakte dit toen ook niet anders.
De aanvraag in 2018
6. Op 16 augustus 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan voor een militair invaliditeitspensioen in verband met pijnklachten vanuit de onderrug. Verzekeringsarts R.G. Goedhard (de verzekeringsarts) heeft vervolgens een dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft in dat kader opnieuw de orthopeed gevraagd om eiser te onderzoeken. Naast het eigen onderzoek heeft de orthopeed in zijn oordeel informatie van de huisarts betrokken. Uit de informatie van de huisarts blijken ook de bevindingen van de neuroloog van 13 december 2018 en 24 januari 2019. Daarnaast heeft de neuroloog op 24 april 2019 nog een brief gestuurd aan de verzekeringsarts. Volgens de neuroloog past de pijn in de onderrug bij een hernia en heeft MRI onderzoek uitgewezen dat eiser een hernia heeft. De neuroloog merkt in zijn brief van 24 april 2019 ook op: “Een uitspraak over de relatie tussen zijn (militaire?) diensttijd en de hernia kan ik vanuit mijn perspectief geen goede uitspraak doen”.
6.1.
De verzekeringsarts heeft vervolgens op basis van de stukken, waaronder de informatie van de neuroloog en het onderzoek door de orthopeed, geconcludeerd dat voor de lage rugklachten geen dienstverband bestaat. De invaliditeit als gevolg van de hernia, waarvoor wel dienstverband bestaat, is nihil. In de bezwaarprocedure heeft verzekeringsarts I.P.L. Koperberg de staatssecretaris daarom geadviseerd het afwijzende standpunt niet te herzien.
6.2.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar van 22 oktober 2020 is tussen eiser en de staatssecretaris afgesproken dat de neuroloog, een reactie kon geven op de bevindingen van de orthopeed. Eiser heeft daarop de e-mail van 13 december 2019 toegestuurd. In die e-mail van de toenmalige gemachtigde van eiser staan vragen aan de neuroloog. Bij die vragen staat een korte handgeschreven reactie. Uit die handgeschreven reactie blijkt onder meer dat de klachten in de onderrug (Lumbosacraal Radiculair Syndroom) “het gevolg van hernia” zijn. Een nadere onderbouwing van deze conclusie wordt niet gegeven. Het is niet duidelijk van wie de handgeschreven reactie is.
Welke regels zijn van toepassing?
7. Voormalige militairen kunnen aanspraak maken op een uitkering als zij buiten hun schuld (gedeeltelijk) arbeidsongeschiktheid zijn als gevolg van activiteiten als militair. [2] Wel dient dan een minimale mate van invaliditeit van 10 % procent te bestaan. [3] Stichting Pensioenfonds ABP beslist namens de Staatssecretaris van Defensie op een aanvraag voor het militair invaliditeitspensioen. [4]
7.1.
Twijfel kan rijzen over de onpartijdigheid van een verzekeringsarts. Dit kan zich ook voordoen bij andere deskundigen die in opdracht van een bestuursorgaan onderzoek verrichten. Dit betekent dat een betrokkene in zoverre in beginsel niet in een gelijke positie ten opzichte van het bestuursorgaan verkeert. Rapporten van verzekeringsartsen moeten daarom blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. [5] In het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is overigens wel bepaald dat de enkele twijfel aan de onpartijdigheid van een medisch deskundige niet leidt tot een schending van het recht op een eerlijk proces als deze twijfel niet objectief kan worden gestaafd. [6]
Mocht de staatssecretaris zich baseren op het geneeskundig onderzoek?
8. Eiser betoogt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet voldoende is gemotiveerd. Verzekeringsartsen Goedhard en Koperberg hebben de medische stukken van eiser onvoldoende betrokken in hun onderzoek. Daarnaast zijn de verzekeringsartsen en de orthopeed niet onafhankelijk. De verzekeringsartsen werken namelijk in opdracht van Stichting Pensioenfonds ABP. Bij de afwijzing van de aanvraag in 2015 was ook een verzekeringsarts van Stichting Pensioenfonds betrokken. De verzekeringsarts had de orthopeed daarnaast niet voor het onderzoek bij de aanvraag in 2018 mogen betrekken, omdat hij ook het onderzoek heeft verricht bij de aanvraag in 2015.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat een gebrek aan de onafhankelijkheid van de verzekeringsartsen en de orthopeed niet objectief kan worden gestaafd. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser in de gelegenheid is gesteld om de neuroloog op het rapport van de orthopeed te laten reageren. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij dat wel aan de neuroloog heeft gevraagd maar dat de neuroloog daartoe niet bereid was. Met de staatssecretaris is de rechtbank het eens dat er geen reden is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen en de orthopeed. De staatssecretaris heeft daarom terecht de afwijzing van het militair invaliditeitspensioen niet hoeven te herzien.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen een militair invaliditeitspensioen krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3421.
2.Artikel 2, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
3.Artikel 2, derde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
4.Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van het Mandaatbesluit uitvoering defensiespecifieke uitkeringsregelingen 2019.
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Raad van Beroep van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
6.Het arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.