ECLI:NL:RBDHA:2021:9939
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en termijnoverschrijding definitieve jaarafrekening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in het buitenland wonende Nederlandse, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de definitieve jaarafrekening van de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het zorgjaar 2017. Eiseres ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had recht op medische zorg in het buitenland, waarvoor zij een bijdrage verschuldigd was aan Nederland. De rechtbank behandelt de vraag of de definitieve jaarafrekening, die door verweerder op 21 juli 2020 is vastgesteld, geldig is, ondanks dat deze na de wettelijke termijn van zes maanden is vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat de overschrijding van de termijn van zes maanden niet leidt tot de conclusie dat de definitieve jaarafrekening moet vervallen. Verweerder heeft de jaarafrekening binnen vijf jaar na de wettelijke termijn vastgesteld, wat aanvaardbaar is voor de rechtszekerheid van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de termijnoverschrijding geen verval- of verjaringstermijn betreft en dat de bevoegdheid van verweerder om een jaarafrekening vast te stellen niet vervalt door het overschrijden van de termijn. Eiseres had geen nadeel ondervonden van de termijnoverschrijding, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de mogelijkheid voor het CAK om jaarafrekeningen voor elk jaar afzonderlijk vast te stellen, ongeacht de status van andere jaren. De rechtbank concludeert dat de definitieve jaarafrekening voor 2017 geldig is en dat eiseres het bedrag van € 2.258,98 moet betalen.