ECLI:NL:RBDHA:2021:9848
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedingstaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Cubaanse nationaliteit hebbende vreemdeling, had een aanvraag ingediend op basis van zijn minderjarige zoon die de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 1 augustus 2019 door verweerder is afgewezen, en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 3 april 2020 kennelijk ongegrond is verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
Tijdens de zitting op 27 juli 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder zijn verzoek om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht, dat door de rechtbank werd toegewezen. Eiser voerde aan dat hij voldoende zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon verricht, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank merkte op dat eiser sinds januari 2014 geregistreerd staat als niet-ingezetene en dat er geen objectieve gegevens waren die zijn betrokkenheid bij de opvoeding van zijn zoon aantoonden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geweigerd om het gevraagde verblijfsdocument af te geven, omdat niet was aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.