ECLI:NL:RBDHA:2021:9816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van de WW-uitkering na onterecht ontslag op staande voet en kostenvergoeding bezwaar
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.S. de Vreeze. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd na ontslag op staande voet door haar werkgever, Stichting Florence, op 12 februari 2020. Het primaire besluit van 6 maart 2020 bepaalde dat eiseres recht had op een WW-uitkering, maar deze niet werd uitbetaald. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit I van 26 augustus 2020. Echter, na een beschikking van de kantonrechter op 28 september 2020, waarin werd geoordeeld dat het ontslag op staande voet onterecht was, heeft verweerder het bestreden besluit II genomen, waarin de eerdere beoordeling werd herzien.
De rechtbank oordeelde dat de heroverweging van verweerder leidde tot een andere rechtspositie voor eiseres, en dat aan de voorwaarden voor vergoeding van de kosten van bezwaar op grond van artikel 7:15 lid 2 van de Awb was voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II voor zover het de kostenvergoeding betrof en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de kosten die eiseres had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, alsook de proceskosten. Eiseres kreeg ook het betaalde griffierecht vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte beoordeling van ontslag en de gevolgen daarvan voor het recht op een WW-uitkering, evenals de verplichting van de verweerder om kosten van bezwaar te vergoeden wanneer de eerdere beoordeling onjuist blijkt te zijn.