6.6.Dat eiser via Facebook en via vrienden in Roermond heeft geprobeerd om zijn familie te traceren - nog daargelaten de vraag of eiser deze stellingen voldoende heeft onderbouwd - én dat eiser bij de Afghaanse ambassade is geweest maakt, in het licht van het voorgaande, nog niet dat hij zich daarmee voldoende actief heeft ingezet om terugkeer te realiseren.
Het standpunt van eiser over afwijking van het buitenschuldbeleid voor amv’s en het oordeel van de rechtbank daarover
7. Eiser voert aan dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van het buitenschuldbeleid voor amv’s omdat hij zich voldoende actief heeft ingezet om terugkeer te realiseren, dan wel omdat verweerder het realiseren van terugkeer eenzijdig bij eiser heeft neergelegd.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot afwijking van het buitenschuldbeleid voor amv’s. De rechtbank heeft in r.o. 6.1 t/m 6.6 immers al geoordeeld dat de DT&V eiser in voldoende mate heeft gefaciliteerd bij het traceren van zijn familie en dat eiser zich onvoldoende actief heeft ingezet om terugkeer te realiseren.
Het standpunt van eiser over het mvv-vereiste en het oordeel van de rechtbank daarover
9. Eiser voert aan dat verweerder hem had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste omdat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van dit artikel ten onrechte in eisers nadeel laten uitvallen. Verweerder heeft niet of onvoldoende in eisers voordeel meegewogen dat hij als amv naar Nederland is gekomen en dat hij gedurende zijn minderjarigheid banden is aangegaan met de Nederlandse samenleving. Verweerder is er ook aan voorbij gegaan dat eiser alleen zal moeten terugkeren naar Afghanistan, waar hij geen netwerk heeft. Deze omstandigheden zijn van belang voor de vraag of van eiser verlangd kan worden dat hij zich bij terugkeer naar Afghanistan aanpast aan de situatie daar. Dat eiser inmiddels meerderjarig is, doet aan het voorgaande niet af.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van eiser bij uitoefening van privéleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat het in eisers geval gaat om een eerste toelating tot Nederland en dat zijn uitgangspositie daarom minder sterk is. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat eiser tot 2015 buiten Nederland heeft verbleven, sinds 27 juli 2016 weet dat hij Nederland moet verlaten en inmiddels meerderjarig is. Verweerder heeft niet ten onrechte erop gewezen dat eiser geacht kan worden zich zelfstandig te handhaven in Afghanistan. Nu eiser daar een substantieel deel van zijn leven heeft gewoond en er ook familieleden in Afghanistan wonen, heeft verweerder mogen aannemen dat eiser daar nog banden heeft. Verweerder heeft in de belangenafweging mogen betrekken dat de omstandigheid dat eiser op dit moment geen contact heeft met zijn familieleden in Afghanistan voor zijn risico komt, omdat hij zich onvoldoende actief heeft ingezet om zijn familie te traceren. De omstandigheden dat eiser gedurende zijn minderjarigheid in Nederland naar school is gegaan en sociale contacten heeft opgebouwd in Nederland, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om de belangenafweging in eisers voordeel te laten uitvallen.
Het standpunt van eiser over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en het inreisverbod en het oordeel van de rechtbank daarover
11. Eiser voert aan dat verweerder geen inreisverbod aan hem had mogen opleggen. Dat kan immers alleen als er een geldig terugkeerbesluit ligt. Het terugkeerbesluit dat op 27 juli 2016 aan eiser is opgelegd, is echter onrechtmatig omdat het in strijd is met de uitleg die het HvJEU in het arrest TQheeft gegeven over het doen van onderzoek naar adequate opvang. Dat het terugkeerbesluit in rechte vast staat, staat daar niet aan in de weg. Eiser beroept zich in dit verband op het arrest van het HvJEU van 13 januari 2004 (arrest Kühne en Heitz)en stelt dat is voldaan aan alle voorwaarden die in dit arrest zijn genoemd. Dit betekent dat verweerder het eerder opgelegde terugkeerbesluit moet intrekken. Bovendien moet verweerder bij de intrekking van het terugkeerbesluit aan eiser een verblijfsrecht toekennen. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 maart 2021.
12. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het arrest Kühne en Heitz niet slaagt. Er is namelijk niet voldaan aan de in dit arrest genoemde voorwaarde, dat de betrokkene zich tot het bestuursorgaan moet hebben gewend na kennisneming van de rechtspraak van het HvJEU die maakt dat het bestuursorgaan een definitief geworden besluit opnieuw moet onderzoeken. Eiser heeft zich immers niet tot verweerder gewend met een verzoek om het terugkeerbesluit opnieuw te onderzoeken en daarbij rekening te houden met de rechtspraak van het HvJEU. Het beroep van eiser op het arrest Kühne en Heitz in de onderhavige procedure, kan niet worden aangemerkt als zo’n verzoek. Eiser dient zich dus rechtstreeks tot verweerder te wenden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak van eiser aan te houden in afwachting van een beslissing van verweerder op het mogelijk nog door eiser in te dienen verzoek om terug te komen op het terugkeerbesluit. Er ligt immers op dit moment een terugkeerbesluit dat in rechte vast staat en dat als basis dient voor het aan eiser opgelegde inreisverbod. Het inreisverbod geldt pas zodra eiser het grondgebied van de EU verlaat. De rechtmatigheid van het inreisverbod zal aan de orde kunnen komen in de herzieningsprocedure over het terugkeerbesluit, als eiser een verzoek om herziening indient bij verweerder.
Het standpunt van eiser over de hoorplicht en het oordeel van de rechtbank daarover
13. Eiser voert tot slot aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Het horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Verweerder kan afzien van horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Op grond van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, gelezen in samenhang met het primaire besluit, heeft verweerder meteen kunnen concluderen dat het bezwaar geen kans van slagen had. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het horen in bezwaar.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.