Op 3 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de WHOA-zaak van N.V. ADO Den Haag, waarbij het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Faillissementswet (Fw) werd toegewezen en het verzoek om een machtiging voor het aangaan van een kredietovereenkomst ex artikel 42a Fw werd afgewezen. ADO Den Haag had op 3 mei 2021 een startverklaring ingediend en verzocht om een afkoelingsperiode en de aanwijzing van een herstructureringsdeskundige. De rechtbank had eerder op 25 mei 2021 een afkoelingsperiode afgekondigd tot 1 augustus 2021 en mr. J.J. Reiziger als herstructureringsdeskundige aangewezen. Op 27 juli 2021 werd een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode ingediend, dat op 12 augustus 2021 werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende vooruitgang was geboekt in de totstandkoming van een akkoord, waardoor de afkoelingsperiode werd verlengd tot 1 november 2021. Echter, het verzoek van ADO Den Haag om een machtiging voor een kredietovereenkomst met de gemeente Den Haag werd afgewezen, omdat niet voldoende was aangetoond dat deze overeenkomst noodzakelijk was voor de voortzetting van de onderneming. De rechtbank concludeerde dat ADO Den Haag in staat was om tot 1 november 2021 aan haar verplichtingen te voldoen zonder externe financiering, en dat de noodzaak voor de kredietfaciliteit pas later zou ontstaan. De rechtbank benadrukte dat het verzoek om machtiging niet voldeed aan de vereisten van artikel 42a Fw, en dat ADO Den Haag in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.