ECLI:NL:RBDHA:2021:9745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging loongerelateerde WGA-uitkering naar WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.H. Lammerts, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. Eiseres had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 18 augustus 2018 beëindigd en omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie in te brengen. Na het indienen van deze reactie heeft de rechtbank een deskundige benoemd om de zaak te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiseres aanvullende beperkingen had die niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling door verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet afdoende had gemotiveerd waarom de conclusie van de deskundige over de urenbeperking niet werd gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering die eiseres op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ontving per 18 augustus 2018 beëindigd. Eiseres is per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Bij besluit van 27 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de [B.V.] . B.V. (de werkgever) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WGA-uitkering van eiseres per 28 mei 2019 wordt beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. E.S. Träger en vergezeld van [A] , sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, [B] , echtgenoot van eiseres, en twee kantoorgenoten van mr. E.S. Träger. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b in te brengen.
Bij brieven van 15 januari 2020, 27 januari 2020 en 9 maart 2020 heeft verweerder een reactie ingebracht.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft eiseres een reactie ingebracht.
Bij brief van 11 maart 2020 heeft de rechtbank verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld een reactie van de verzekeringsarts b&b in te brengen.
Bij brief van 29 april 2020 heeft verweerder een reactie ingebracht.
De rechtbank heeft op 18 mei 2020 een psychiater als deskundige benoemd.
Op 4 november 2020 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Bij brieven van 25 januari 2021 en 7 april 2021 heeft verweerder een reactie ingebracht.
Eiseres heeft op 22 juni 2021 aanvullende stukken ingebracht.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was met ingang van 15 mei 2002 werkzaam als kwekerijmedewerker voor 18 uur per week voor bij de werkgever. Op 20 januari 2014 is zij voor dit werk uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 4 december 2015 heeft verweerder een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiseres toegekend met ingang van 18 januari 2016.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres met ingang van 18 augustus 2018 beëindigd en aan eiseres een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De werkgever heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat aan dit besluit geen medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt.
2. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WGA-uitkering van eiseres per 28 mei 2019 wordt beëindigd. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van verzekeringsarts b&b S.M. Lustenhouwer van 28 februari 2019 en het rapport van arbeidsdeskundige b&b P. Versteeg van 27 maart 2019.
3. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiseres stelt zich in dit verband op het standpunt dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Daarnaast heeft verweerder nagelaten te motiveren waarom hij de belastbaarheid van eiseres dermate verbeterd acht dat zij minder begeleiding nodig heeft met betrekking tot beoordelingspunt 1.9.3 (rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding) op de FML. Het in 2015 vastgestelde niveau van toezicht en/of begeleiding 2 is gewijzigd naar niveau 3. Eiseres is het hier niet mee eens. In een werksituatie zou zij niet kunnen functioneren zonder dat iemand haar constant in de gaten houdt. Eiseres verwijst hierbij naar de in bezwaar overgelegde brief van psychiater H. Bijl van 20 november 2018. Eiseres heeft ondersteuning nodig met betrekking tot dagbesteding, een situatie die volgens eiseres gelijk getrokken kan worden met een werkdag. Met betrekking tot de urenbeperking heeft verweerder tevens nagelaten waarom hij deze verbetering van de belastbaarheid van eiseres aan de orde acht. Eiseres acht de in 2015 vastgestelde urenbeperking van twee uur per dag en tien uur per week nog steeds aan de orde. Op basis van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ wordt een urenbeperking vastgesteld in vaste stappen. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende gemotiveerd waarom zij afwijken van een urenbeperking in de vorm van een dergelijke vaste stap. Eiseres stelt dat zij, indien de mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt, in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering, nu verweerder erkent dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Tevens stelt eiseres zich in beroep op het standpunt dat de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige b&b op een aantal punten niet (voldoende) dragend is onderbouwd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 18 augustus 2018, de datum in geding. In hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere motivering van het standpunt van de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de psychische klachten van eiseres in te brengen. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie van de arbeidsdeskundige b&b op het standpunt van eiseres dat geen motivering is gegeven voor de nieuwe in beroep geduide functies en dat deze functies niet passend zijn, in te brengen.
4.2.
In haar rapport van 16 januari 2020 heeft arbeidsdeskundige b&b M.B. Thür-Emmerich een motivering gegeven voor haar standpunt dat de in beroep geduide functies passend zijn. Bij brief van 13 februari 2020 heeft eiseres een reactie ingebracht en gesteld dat de functie textielproductenmaker niet passend is omdat sprake is van wekelijkse deadlines en voor eiseres een beperking op dit punt is aangenomen in de FML. Bij brief van 9 maart 2020 heeft verweerder hierop gereageerd en gesteld dat de Basisinformatie CBBS vermeldt dat het CBBS deadlines of productiepieken die ten minste eenmaal per week optreden signaleert, maar dat het aan de arbeidsdeskundige is om te beoordelen of dit een probleem is.
4.3.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft verweerder het rapport van verzekeringsarts b&b A.W. Lechner (Lechner) van 3 december 2019 ingebracht. Hierin stelt de verzekeringsarts b&b dat de in beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft voor een ander standpunt over de belastbaarheid van eiseres. Bij brief van 11 maart 2020 heeft de rechtbank verweerder verzocht een reactie van de verzekeringsarts b&b in te brengen conform en naar aanleiding van de heropeningsbeslissing en het verhandelde ter zitting. Bij brief van 29 april 2020 heeft verweerder een rapport van verzekeringsarts b&b Lechner van 24 april 2020 ingebracht. In dit rapport stelt deze verzekeringsarts b&b een psychiatrische expertise voor om de vragen van de rechtbank te kunnen beantwoorden.
4.4.
De rechtbank heeft op 18 mei 2020 psychiater M. van Been als deskundige benoemd. Op 4 november 2020 heeft de deskundige een rapport uitgebracht. In dit rapport is de deskundige tot de conclusie gekomen dat bij eiseres sprake is van een verstandelijke beperking, licht van ernst, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. De deskundige acht aanvullende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan de orde. Zo acht hij niveau 2 op beoordelingspunt 1.9.3 (rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding) aan de orde, alsmede een beperking op beoordelingspunt 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren) en een sterkere beperking op beoordelingspunt 2.7 (eigen gevoelens uiten). Over de urenbeperking stelt de deskundige het volgende:
“Vanuit strikt psychiatrisch perspectief acht ik het, zoals in mijn rapportage beschreven, aannemelijk dat onderzochte als gevolg van de gediagnosticeerde stoornissen op de datum in geding, te weten de borderline persoonlijkheidsstoornis, de licht verstandelijke beperking en de posttraumatische-stressstoornis, matig tot ernstig beperkt was in het persoonlijk en sociaal functioneren. Dit beschreef ik uitgebreid onder vraag 4. Daaruit volgt dat het eveneens aannemelijk is dat onderzochte op de datum in geding, als gevolg van de psychiatrische ziekten en de hieruit voortkomende structureel aanwezige matig tot ernstige beperkingen, vanuit strikt psychiatrisch perspectief, in uren meer beperkt was dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Onderzochte werkt momenteel 2.5 uur per week, met inachtneming van de gestelde beperkingen, als gevolg daarvan met de noodzakelijke directe begeleiding. Mijns inziens was onderzochte op de datum in geding niet minder beperkt en derhalve acht ik dit het maximaal haalbare voor onderzochte.”
4.5.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft verweerder een rapport van verzekeringsarts b&b G.K. Hebly van 16 december 2020 ingebracht. Hierin is opgenomen dat deze verzekeringsarts b&b de door de deskundige aangegeven extra beperkingen in de FML heeft overgenomen, met uitzondering van de urenbeperking. De verzekeringsarts b&b stelt hierover het volgende:
“Waar de psychiater schrijft over “uit strikt psychiatrisch perspectief” moet ondergetekende de kanttekening plaatsen dat het verzekeringsgeneeskundige perspectief omwille van rechtsgelijkheid ter overweging aan de Rechtbank moet worden voorgelegd. De verzekeringsarts dient na te gaan of de beperking zich als zodanig voordoet, niet alleen door een begrensde inzet in werk, maar integraal. Dit is niet (voldoende) onderbouwd. Patiënte “doet niet veel meer”, nadat zij teruggekeerd is van de Hema. Deze subjectieve uitleg schiet tekort voor een systematische noodzaak iedere dag na iedere 2½ uur bezigheid op de houden.”
4.6.
Naar aanleiding van de aangepaste FML heeft arbeidsdeskundige b&b W.G.E. Buskermolen in zijn rapport van 18 januari 2021 de eerder geduide functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) laten vervallen. Er resteren drie functies: productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130).
5.1.
De rechtbank overweegt dat het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgens vaste rechtspraak dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. [1] Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven. De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft eiseres psychisch onderzocht, dossierstudie verricht en de informatie uit de behandelend sector bestudeerd. Ook heeft de deskundige zijn conclusies inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts om te motiveren waarom hij het standpunt van de deskundige niet volgt. De rechtbank ziet in de reactie van de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in zijn standpunt ten aanzien van de urenbeperking. De rechtbank leest in de beantwoording van de betreffende vraag 5 in het rapport van de deskundige niet dat die urenbeperking uitsluitend gebaseerd is op een subjectieve uitleg, zoals door de verzekeringsarts is gesteld. De conclusie is door de deskundige, met verwijzing naar de uitgebreide beantwoording van vraag 4, adequaat en objectief gemotiveerd vanuit de door hem als psychiater vastgestelde diagnoses en daaruit voortvloeiende beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren. De verzekeringsarts b&b heeft niet afdoende gemotiveerd waarom deze conclusie vanuit strikt psychiatrisch perspectief verzekeringsgeneeskundig anders zou moeten uitvallen.
5.2.
Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling acht de rechtbank de motivering van verweerder dat de functie textielproductenmaker passend is ondanks de signalering op beoordelingspunt 1.9.7 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken) onvoldoende. In haar rapport van 16 januari 2020 stelt de arbeidsdeskundige b&b dat de wekelijkse productiepieken die in deze functie voorkomen niet veelvuldig zijn en daarom zijn toegestaan. Verweerder heeft hierop in zijn brief van 9 maart 2020 aangevuld dat de Basisinformatie CBBS meldt dat het CBBS deadlines of productiepieken die ten minste eenmaal per week optreden signaleert, maar dat het aan de arbeidsdeskundige is om te beoordelen of dit een probleem is. De arbeidsdeskundige heeft volgens verweerder dus beoordelingsruimte en het is niet zo dat elke functie waarin ten minste eenmaal per week een deadline voorkomt, niet passend is. In de functie textielproductenmaker komen volgens een toelichting van de arbeidskundig analist wekelijks deadlines voor in verband met spoedleveringen aan klanten. In de toelichting bij beoordelingspunt 1.9.7 van de FML in de Basisinformatie CBBS staat vermeld dat “werk met veelvuldige deadlines of productiepieken werk is waarin minstens eenmaal per week sprake is van strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen die een beduidend hogere inzet vragen dan normaal”. Mede gelet hierop acht de rechtbank de gegeven motivering van de geschiktheid van deze functie door de arbeidsdeskundige b&b met de opmerking dat wekelijkse productiepieken die in deze functie voorkomen niet veelvuldig zijn en daarom zijn toegestaan, onvoldoende. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het niet is gebleken dat de arbeidsdeskundige b&b de verzekeringsarts hierover heeft geraadpleegd, zoals in de Basisinformatie CBBS indien nodig wordt aangeraden.
6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet voor juist kunnen worden gehouden. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de heropeningsbeslissing, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.