ECLI:NL:RBDHA:2021:9737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van Chavez-verblijfsrecht en artikel 3.15 Vb

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eiseres is afgewezen. Eiseres, een Indonesisch meisje, wilde bij haar moeder in Nederland komen wonen. De moeder, referente, had een Chavez-verblijfsrecht, wat betekent dat zij tijdelijk verblijf heeft en geen gezinshereniging kan aanvragen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.15 van het Vreemdelingenbesluit, omdat haar moeder ten tijde van het bestreden besluit niet over een niet-tijdelijk verblijfsrecht beschikte. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen sprake was van objectieve belemmeringen voor eiseres en haar gezin om hun gezinsleven in Indonesië uit te oefenen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiseres uitviel, en dat er geen grond was voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd was met de wet. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/629
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Eiseres heeft op 1 februari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 januari 2021 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig [naam 1], referente, en [naam 2], de partner van referente. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij is geboren op [datum] 2008 en dat zij de Indonesische nationaliteit bezit. Op 19 maart 2020 heeft referente ten behoeve van eiseres een aanvraag voor een mvv [1] ingediend. Referente is de moeder van eiseres en wenst dat haar dochter bij haar in Nederland komt wonen. Eiseres woont namelijk in Indonesië en wordt op dit moment verzorgd door haar grootmoeder. Op 6 mei 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit).
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er niet aan de voorwaarden voor het gewenste verblijfsdoel wordt voldaan. Referente beschikt namelijk over een zogenaamd Chavez-verblijfsrecht [2] , wat een tijdelijk verblijfsrecht is op grond waarvan gezinshereniging niet is toegestaan. [3] Aangezien referente en eiseres niet onder het begrip ‘begunstigde’ van de Verblijfsrichtlijn [4] vallen, kan deze richtlijn hier ook niet analoog worden toegepast. Verweerder ziet verder geen aanleiding voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb. [5] De situatie van referente en eiseres is niet schrijnend en er is geen sprake van onevenredige gevolgen. Tot slot overweegt verweerder dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. [6] Er is weliswaar sprake van gezinsleven, maar de belangenafweging valt uit in het nadeel van eiseres.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Referente beschikt inmiddels over een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar partner. Zij beschikt daarom over een niet-tijdelijk verblijfsrecht zoals bedoeld in artikel 3.15 van het Vb. Dit gegeven dient ook te worden betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. In het kader van die belangenafweging dient verweerder verder gewicht toe te kennen aan het recht van eiseres om bij haar moeder op te groeien. Haar vader is niet in beeld en haar oma – die nu de zorg voor eiseres draagt – is op leeftijd en het is niet zeker hoe lang haar oma nog zal leven. Uitgaande van het Chavez-verblijfsrecht is het standpunt van verweerder dat referente vanwege haar tijdelijke verblijfsrecht geen mvv ten behoeve van haar dochter kan verkrijgen, niet houdbaar. Het Chavez-verblijfsrecht is bepaald niet tijdelijk, aangezien het nog jaren zal duren voordat de zoon van referente 18 jaar is. Verder past verweerder ten onrechte Richtlijn 2004/38 niet toe. Referente verblijft immers als derdelander bij haar partner. Voor het overige wordt ook aan het middelenvereiste voldaan. Verweerder had in de door eiseres aangevoerde omstandigheden aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.15 van het Vb, aangezien zij bij haar moeder wil verblijven en haar moeder ten tijde van het bestreden besluit niet over een niet-tijdelijk verblijfsrecht beschikte. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 september 2020 [7] blijkt dat het Chavez-verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft, gezien de aard van dat verblijfsrecht. Dat referente inmiddels, na het bestreden besluit, in het bezit is gesteld van een niet-tijdelijk verblijfsrecht als bedoeld in artikel 3.15 van het Vb, leidt gelet op de ex-tunc toetsing in beroep niet tot een ander oordeel. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat verweerder desondanks, met gebruikmaking van artikel 4:84 van de Awb, had moeten overgaan tot verlening van de gevraagde vergunning.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder de belangen op grond van artikel 8 van het EVRM onjuist heeft gewogen. Verweerder heeft in dat kader niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor eiseres en haar gezin om het gezinsleven in Indonesië uit te oefenen. Verweerder erkent dat het weliswaar moeite zal kosten voor referente en haar partner om een bestaan in Indonesië op te bouwen, maar dat van objectieve belemmeringen niet is gebleken. Referente heeft banden met Indonesië en kan haar gezinsleden bijstaan om zich de taal en cultuur eigen te maken. Dit heeft eiseres in beroep niet weersproken. Met eiseres stelt de rechtbank vast dat verweerder aan eiseres een Chavez-verblijfsrecht heeft toegekend zodat haar zoon – die Unieburger is – niet gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Dit gegeven leidt echter niet tot de conclusie dat er daarom sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven elders uit te oefenen. Verweerder heeft zich daarover terecht op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM aan de hand van een geheel ander toetsingskader wordt verricht dan de toetsing in het kader van een Chavez-verblijfsrecht. Het oordeel van verweerder dat het voor eiseres en haar gezin mogelijk is gezinsleven in Indonesië uit te oefenen staat daarom niet op gespannen voet met het Chavez-verblijfsrecht dat aan referente is toegekend. Aan het enkele gegeven dat aan de middeleneis wordt voldaan, heeft verweerder verder geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. De stelling van eiseres dat haar oma – die momenteel in Indonesië de zorg voor eiseres draagt – binnenkort mogelijk zal komen te overlijden waardoor eiseres in een noodsituatie zal belanden, is voorts niet onderbouwd. Dat referente - tot slot - inmiddels beschikt over een reguliere verblijfsvergunning kan, gelet op de eerdergenoemde ex-tunc-toetsing in beroep, niet alsnog in de onderhavige belangenafweging worden betrokken. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
6. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiseres en referente niet kunnen worden aangemerkt als begunstigde in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38. Het kind en de partner van referente zijn weliswaar Unieburgers, maar zij hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland. Zij maken geen gebruik van hun recht op vrij verkeer en vallen daarom niet onder het bereik van de Richtlijn 2004/38. Reeds hierom is er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor analoge toepassing van deze richtlijn, zoals door eiseres bepleit.
7. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Verweerder mag van het horen van eiseres naar aanleiding van het bezwaarschrift afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:534 (Chavez-Vilchez e.a.).
3.Artikel 3.15, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Richtlijn 2004/38 EG van het Europese Parlement en de Raad betreffende onder meer het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn 2004/38).
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.