ECLI:NL:RBDHA:2021:9732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
NL20.17750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Afghaanse nationaliteit met betrekking tot afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Afghaanse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging en de veiligheidssituatie in Afghanistan niet kan terugkeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser eerder is afgewezen, maar dat de motivering van het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op verschillende punten tekortschiet. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende is gemotiveerd of eiser al dan niet over een netwerk beschikt in Afghanistan en of het ontbreken daarvan leidt tot een risico op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij actuele informatie over de situatie van de Hazara in Afghanistan moet worden betrokken. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.602,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17750

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Mačkiç).

ProcesverloopBij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 november 2020 heropend en bepaald dat de zaak voor verdere behandeling wordt verwezen naar de meervoudige kamer.
Verweerder heeft op 19 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
Op 26 mei 2021 heeft het nadere onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Daarnaast zijn
[naam 1] en [naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft op 11 februari 2016 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit Uruzgan in Afghanistan en Hazara is. Vanwege problemen van zijn vader is eiser toen hij acht jaar oud was verhuisd naar Iran. Ook heeft eiser verklaard dat hij bekeerd is tot het christendom. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 mei 2017 afgewezen. Bij uitspraak van 14 december 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, is het hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de uitspraak van de rechtbank op 23 maart 2018 bevestigd. [2]
2.1
Op 12 juni 2018 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Eiser heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat sprake is van geloofsintensivering, dat hij verwesterd is en hij heeft een beroep gedaan op de veiligheidssituatie in Afghanistan. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 29 november 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep ongegrond verklaard. [3]
2.2
Eiser heeft op 6 december 2018 de onderhavige, derde, asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij verwesterd is, althans dat van hem niet verwacht mag worden dat hij zich bij terugkeer naar Afghanistan kan aanpassen aan de daar geldende normen en waarden. Eiser heeft Afghanistan in 2008 verlaten toen hij acht jaar oud was. Hij heeft zijn vormende jaren in Nederland doorgebracht. Hij is volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Hij heeft tatoeages en draagt een oorbel. Ook is hij overtuigd christen. Als verweerder niet volgt dat hij bekeerd is tot het christendom, moet hij in ieder geval gezien worden als afvallige. Eiser is ontheemd en heeft geen netwerk in Afghanistan om op terug te vallen. Bovendien behoort hij als Hazara tot een kwetsbare minderheidsgroep. Dit samenstel van factoren maakt volgens eiser dat hem een verblijfsvergunning moet worden verleend.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. Eisers asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- afvalligheid;
- verwesterd zijn;
- behorend tot een minderheid zonder netwerk;
- slechte veiligheidssituatie in Afghanistan.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De overige relevante elementen acht verweerder niet geloofwaardig dan wel onvoldoende om tot vergunningverlening over te gaan.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig acht dat hij afvallig is. Er is sprake van duidelijk te onderscheiden momenten van afvalligheid en bekering. Eiser heeft hier uitgebreid over verklaard bij de beantwoording van de vragen van verweerder. Verweerder kan ook niet volstaan met de stelling dat eisers bekering niet wordt geloofd en daarom ook zijn afvalligheid niet.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat de mogelijkheid bestaat dat een vreemdeling van zijn oorspronkelijke geloofsovertuiging afvalt en zich pas op een later moment tot een andere geloofsovertuiging bekeert. Die situatie doet zich voor als de motieven voor, en het moment van afvalligheid duidelijk te onderscheiden zijn van de bekering. Dit moet blijken uit de verklaringen van de vreemdeling. In dat geval dienen de afvalligheid en de bekering als losstaand van elkaar te worden beoordeeld, omdat het in dat geval afzonderlijke asielmotieven zijn.
4.2
Verweerder heeft onderzocht of sprake was van een situatie zoals hiervoor genoemd en eiser bij brief van 15 mei 2020 nadere vragen gesteld die eiser heeft beantwoord op 30 juli 2020. Daarna heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van twee duidelijk te onderscheiden momenten van afvalligheid en vervolgens een bekering. Eiser heeft immers verklaard dat zijn proces van bekering en zijn proces van afvalligheid van de islam beiden kort voor zijn vlucht uit Iran door het lezen van een christelijk boekje zijn begonnen. [5] Verweerder hoefde de gestelde afvalligheid dan ook niet afzonderlijk te beoordelen en heeft zich gelet op het vorenstaande op goede gronden op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn afvalligheid niet geloofwaardig zijn omdat eisers gestelde bekering in de vorige asielprocedures al is beoordeeld en ongeloofwaardig is geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 19 mei 2021 opgenomen dat tijdens de voorbereiding op de zitting is geconstateerd dat het bestreden besluit op verschillende punten onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de motivering ten aanzien van de tatoeages van eiser tekort schiet. Ook is de motivering
gebrekkig ten aanzien van zowel de huidige algemene veiligheidssituatie in Uruzgan als ten aanzien van de positie van de Hazara aldaar. Verder is volgens verweerder onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de vraag of eiser al dan niet over een netwerk beschikt in het land van herkomst en of het eventueel ontbreken van een netwerk leidt tot de conclusie dat er bij eiser sprake is van gegronde vrees voor vervolging dan wel een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM [6] bij terugkeer naar het land van herkomst. Verweerder heeft de rechtbank verzocht hem in de gelegenheid te stellen deze punten alsnog nader te onderzoeken en uitvoeriger te motiveren middels een aanvullend besluit. Verweerder verzoekt de rechtbank een bestuurlijke lus toe te passen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het beroep reeds vanwege de door verweerder geconstateerde gebreken gegrond moet worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Gelet op de omvang van het nog te verrichten onderzoek en om eiser voldoende in de gelegenheid te stellen te reageren op het nader door verweerder in te nemen standpunt, ligt het namelijk voor de hand dat verweerder, gelet op artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000, eerst een nieuw voornemen uitbrengt.
5.1.1
De rechtbank is daarbij van oordeel dat het nader te verrichten onderzoek in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling ook relevant is voor de beoordeling van de (toegedichte) verwestering en toegedichte afvalligheid, hetgeen door verweerder ter zitting ook is erkend, inclusief de wijze waarop eiser bij terugkeer invulling zou gaan geven aan zijn geloof. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen, waarbij hij zijn standpunt over het individuele asielrelaas van eiser in ieder geval nader moet motiveren aan de hand van actuele informatie op grond van de hem bekende bronnen over de situatie voor Hazara in Afghanistan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ook bij zijn beoordeling betrekt dat eiser slechts acht jaar was op het moment dat hij Afghanistan heeft verlaten. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen van 19 november 2020 en 26 mei 2021 met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de eisers aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mr. S. Mac Donald en
mr. M.A.J. van Beek, leden, in aanwezigheid van mr.M. Schaap-Huijsmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL17.3723.
2.201800251/1/V2.
3.NL18.17841.
5.Zie eisers antwoorden op vraag 11 en 12 in zijn reactie van 30 juli 2020.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.