ECLI:NL:RBDHA:2021:9679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/4994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake visum kort verblijf en Europees inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd om haar familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag was eerder op 22 juni 2021 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, die zich beriep op een Europees inreisverbod dat sinds 19 maart 2020 van kracht is, met als doel de verspreiding van het coronavirus te beperken. Verzoekster, geboren in 1995 en van Zuid-Afrikaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij op 24 augustus 2021 naar Nederland wilde reizen om samen met haar familie de periode van rouw af te sluiten na het overlijden van haar echtgenoot en moeder.

De voorzieningenrechter had eerder op 22 juli 2021 al een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen zwaarwegend spoedeisend belang was aangetoond. In de nieuwe aanvraag voerde verzoekster aan dat haar situatie was veranderd, omdat zij een vliegticket had geboekt en niet meer verlof kon opnemen van haar werk. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen wezenlijk gewijzigde situatie was en dat de eerdere afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening nog steeds van toepassing was. De persoonlijke emotionele behoefte van verzoekster om in Nederland samen te komen met haar familie werd niet als voldoende reden gezien om de reis noodzakelijk te verklaren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/4994
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: drs. F.W. King),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van
verzoekster om een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Op 30 juni 2021 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige
voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 22 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:8992) heeft de
voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Op 22 augustus 2021 heeft verzoekster de voorzieningenrechter nogmaals verzocht om een
voorlopige voorziening te treffen.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1995 en bezit de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Zij heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar familie in Nederland te bezoeken. De echtgenoot en moeder van verzoekster zijn recentelijk kort na elkaar overleden. Verzoekster wil op [datum], de sterfdag van haar echtgenoot, samen met haar familieleden in Nederland de periode van rouw afsluiten en de as van haar echtgenoot en moeder uitstrooien.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder beroept zich op het Europees inreisverbod dat per 19 maart 2020 geldt en wat als doel heeft het beperken van de verspreiding van het coronavirus, door reisbewegingen te voorkomen en in te perken.
3. Verzoekster voert aan dat sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verzoekster heeft samen met haar dochter een vliegticket geboekt om op 24 augustus 2021 naar Nederland te reizen. Niet alle familieleden van verzoekster kunnen op elk moment van het jaar bij elkaar komen om de periode van rouw af te sluiten, waardoor er volgens verzoekster een emotioneel belang ten grondslag ligt aan het verzoek. Verzoekster voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar aanvraag is afgewezen. Zij wijst erop dat zij heeft aangetoond niet besmet te zijn met het coronavirus. Tot slot voert verzoekster aan dat zij op grond van Richtlijn 2004/38/EU dient te worden toegelaten tot Nederland.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan ook in geval van een niet-
kennelijke afdoening uitspraak worden gedaan zonder een zitting te houden wanneer
onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
6. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 22 juli 2021 geoordeeld dat verzoekster geen zwaarwegend spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. Niet was gebleken dat het verblijf van verzoekster in Nederland noodzakelijk is en dat zij de behandeling van het bezwaar niet kan afwachten. Daarnaast was de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar zal worden gehandhaafd.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is nu niet gebleken van een wezenlijk gewijzigde situatie. De voorzieningenrechter heeft eerder al overwogen dat het bestreden besluit naar zijn oordeel voldoende is gemotiveerd met de verwijzing naar de reisrestricties voor personen van buiten de Europese Unie. Daarbij is vastgesteld dat de persoonlijke emotionele behoefte van verzoekster en haar familie om in Nederland samen te komen niet maakt dat sprake is van een noodzakelijke reis. De nu aangevoerde omstandigheden dat verzoekster haar vliegticket heeft omgeboekt en dat zij niet de mogelijkheid heeft om nog meer verlof op te nemen van haar werk, zijn geen reden voor een ander oordeel dan het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter bij uitspraak van 22 juli 2021.
8. Voor zover verzoekster een beroep heeft gedaan op Richtlijn 2004/38/EG, heeft verweerder terecht opgemerkt dat verzoekster niet heeft onderbouwd waarom zij meent daaraan rechten te kunnen ontlenen.
9. Gelet op het bovenstaande moet nog immer worden aangenomen dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 23 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 23 augustus 2021 om 16:17 uur aan de gemachtigde van verzoekster en om 16:19 uur aan de gemachtigde van verweerder.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.