ECLI:NL:RBDHA:2021:8992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf vanwege volksgezondheidsrisico's door coronavirus

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Zuid-Afrikaanse verzoekster die op 23 juli 2021 Nederland wilde inreizen. Haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf was door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat zij als een gevaar voor de volksgezondheid werd beschouwd in het kader van de coronamaatregelen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om haar inreis te vergunnen, onder verwijzing naar een medische verklaring die aangaf dat zij op dat moment geen corona had.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing zou betekenen dat verzoekster Nederland mag inreizen, wat niet in lijn is met de huidige visumprocedures en de beoordelingsmarge van de verweerder. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afwijzing van de visumaanvraag gerechtvaardigd is op basis van het belang van de volksgezondheid, vooral gezien het feit dat Zuid-Afrika als een 'zeer hoog risico gebied' wordt beschouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang was dat de afwijzing van het visum zou rechtvaardigen en dat de verzoekster het besluit op haar bezwaar kon afwachten.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de minister van Buitenlandse Zaken werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en is op dezelfde dag telefonisch medegedeeld aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3909
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juli 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], verzoekster,

v-nummer: 278.940.4948
(gemachtigde: drs. F.W. King),
tegen

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. F.W.A. Croonen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft daarop een schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoekster is geboren op [geboortedag] 1955 en bezit de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Zij heeft verweerder gevraagd haar een visum voor kort verblijf te verstrekken om familie in Nederland te bezoeken. Haar echtgenoot en moeder zijn recent overleden en samen met haar in Nederland wonende kinderen wil ze dit verlies verwerken. Zij beoogt op 23 juli 2021 Nederland in te reizen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster wordt beschouwd als een gevaar voor de volksgezondheid. [1] Daarbij beroept verweerder zich op het Europees inreisverbod van 19 maart 2020, wat als doel heeft het indammen van het coronavirus door reisbewegingen te voorkomen en in te perken.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter een voorziening te treffen die inhoudt dat zij Nederland mag inreizen en het besluit op het bezwaar in Nederland mag afwachten. Zij stelt dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij een gevaar is voor de volksgezondheid, onder meer omdat uit een medische verklaring blijkt dat zij geen corona heeft. Verder wijst verzoekster op het doel van haar verblijf, dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een visum voor kort verblijf en zij samen met haar jongste dochter op 23 juli 2021 naar Nederland wenst te reizen.
Wat zijn de regels?
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzochte voorziening feitelijk een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing tot gevolg heeft dat verzoekster Nederland mag inreizen. Bij een visumprocedure is het aan verweerder om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Visumcode is voldaan. Daarbij heeft verweerder een ruime beoordelingsmarge. [2] Toewijzing van de gevraagde voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld en is alleen aan de orde in gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Zo’n vergaande beslissing is alleen gerechtvaardigd indien een zwaarwegend spoedeisend belang daarom vraagt of er sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
6. Anders dan verzoekster betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van zo’n zwaarwegend spoedeisend belang geen sprake is. Hoewel de voorzieningenrechter de behoefte van verzoekster begrijpt om in deze periode bij haar familie in Nederland te verblijven en om samen met haar jongste dochter naar Nederland te reizen, maken deze omstandigheden niet dat haar verblijf in Nederland op dit moment noodzakelijk is. Niet gebleken is dat verzoekster het besluit op het bezwaar niet kan afwachten. Dat zij een vliegticket heeft geboekt voor een vlucht op 23 juli 2021 geldt in dit verband niet als bijzondere omstandigheid.
7. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat niet gebleken is dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Uit vaste rechtspraak van deze rechtbank volgt dat verweerder een aanvraag voor een visum voor kort verblijf mag afwijzen op grond van het belang van de volksgezondheid in verband met het coronavirus. [3] Het coronavirus is een epidemische ziekte, wat maakt dat reizigers een gevaar vormen voor de volksgezondheid. De aard van het virus, het besmettingsgevaar, de snelle verspreiding van het virus en de op dit moment geldende maatregelen om dit in te dammen, maakt dat verzoekster als reizigster uit het buitenland een bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Daarbij merkt verweerder terecht op dat niet gebleken is dat verzoekster behoort tot de categorie mensen voor wie een uitzondering is gemaakt én zij afkomstig is uit Zuid-Afrika, wat is aangemerkt als een ‘zeer hoog risico gebied’.
8. De omstandigheid dat verzoekster geen individueel gevaar voor de volksgezondheid vormt, maakt dit niet anders. Het is niet vereist dat verweerder absoluut zeker weet dat verzoekster persoonlijk de volksgezondheid in gevaar brengt. Dat uit een medische verklaring blijkt dat verzoekster op dat moment geen corona had, brengt de voorzieningenrechter ook niet tot een ander oordeel. Een dergelijke verklaring is een momentopname en sluit niet uit dat verzoekster nadien – zonder dat zij zich hiervan bewust is – het coronavirus kan oplopen en het kan verspreiden.
Conclusie
9. Gelet op het bovenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder verzoekster dient te beschouwen als zijnde in het bezit van een visum voor kort verblijf.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 juli 2021. De beslissing is partijen telefonisch medegedeeld.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en VI, van Verordening EU nr. 810/2009 (de Visumcode).
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, Koushkaki tegen Duitsland, C-84/12, ECLI:EU:C:2013:862.
3.Zie onder meer de uitspraken van deze rechtbank van 21 juli 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:3307, zittingsplaats Utrecht) en 6 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:3652).