ECLI:NL:RBDHA:2021:9677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/766 & AWB 20/8099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot verlening van uitstel van vertrek op medische gronden door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese man, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden, welke was afgewezen door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep aangetekend tegen deze afwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ernstige medische problemen heeft en geen verblijfsrecht in Nederland. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had in een rapport geconcludeerd dat eiser medisch gezien in staat was om te reizen, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. Eiser betwistte echter de volledigheid en inzichtelijkheid van dit rapport en voerde aan dat hij in Ghana niet in staat zou zijn om de benodigde zorg te krijgen.

Tijdens de zitting op 3 mei 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat het BMA-rapport niet voldoende inzichtelijk was en dat verweerder het rapport niet zonder meer ten grondslag kon leggen aan zijn besluit. De rechtbank concludeerde dat er bij het uitblijven van de benodigde medische zorg voor eiser een medische noodsituatie zou ontstaan. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/766
AWB 20/8099
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1965, van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.L. de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 maart 2020 tot verlening van uitstel van vertrek op medische gronden, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), afgewezen.
Op dezelfde datum heeft de rechtbank een verzoekschrift van eiser ontvangen dat ertoe strekte te voorkomen dat eiser tijdens de bezwaarprocedure werd uitgezet. Verweerder heeft eisers bezwaar bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 5 februari 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het gedane verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar gelijkgesteld met een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2021 met behulp van een digitale verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens waren op de zitting aanwezig de heer [naam] , begeleider van eiser bij HVO Querido, en K.A. Mensah, tolk. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Over het beroep op betalingsonmacht
1. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser in beide procedures vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Over het beroep
2. Eiser is een Ghanese man met diverse, ernstige medische problemen. Hij heeft geen verblijfsrecht in Nederland. Eiser heeft verweerder daarom verzocht om uitstel van vertrek op medische gronden als in artikel 64 van de Vw. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft vervolgens in opdracht van verweerder op 2 september 2020 een adviesrapport uitgebracht. Verder wordt eiser begeleid bij de instelling HVO Querido, op de [locatie] .
3. Verweerder heeft het verzoek tot uitstel van vertrek afgewezen, omdat eiser medisch gezien kan reizen en er geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit het BMA-rapport volgt namelijk dat eiser in staat is om te reizen onder bepaalde reisvoorwaarden en uit de landeninformatie blijkt dat hij toegang heeft tot de nodige medische behandelingen in Ghana. De reisvoorwaarden houden in dat eiser zowel wordt begeleid door een verpleegkundige tijdens de vliegreis, als dat een schriftelijke overdracht van het medisch dossier en voldoende medicatie voor de duur van de reis meegenomen wordt.
4. Eiser kan zich hier niet in vinden. Hij voert aan dat het BMA-rapport onvolledig en niet concludent is. Verweerder kon het besluit er daarom niet op baseren. Door eisers ziektebeeld, gepaard met zijn verminderde ziektebesef en medicatieontrouw, is hij in Ghana niet in staat om zichzelf te redden, tenzij hij verzekerd is van een fysieke overdracht naar een zorginstelling in Ghana en vervolgens verzekerd is van de toegankelijkheid van diverse medische behandelingen en (mantel)zorg. Hij is namelijk niet zelfredzaam. Eiser heeft alles overgelegd wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden. Het staat ook vast dat eiser noch de middelen noch een netwerk heeft in Ghana waarmee hij de nodige zorg kan krijgen, aldus eiser. Tot slot stelt eiser ten onrechte niet gehoord te zijn in bezwaar.
5. Verweerder stelt zich, voor zover relevant, op het standpunt dat alle door eiser genoemde klachten door het BMA zijn meegenomen in het rapport. Eiser heeft nagelaten een contra-expertise te overleggen of zijn stellingen anderszins te onderbouwen. Daarom moet uitgegaan worden van de conclusies van het BMA-rapport. Voor zover de reisvoorwaarden niet zouden voldoen, stelt verweerder dat eiser de reis in Ghana al kan (laten) organiseren vanuit Nederland.
6. Niet in geschil is dat bij het uitblijven van de benodigde medische zorg voor eiser op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. In geschil is of de door het BMA gestelde reisvoorwaarden voldoen en of de benodigde zorg in Ghana feitelijk toegankelijk is.
7.1.
Over de vraag of verweerder mocht uitgaan van het BMA-rapport overweegt de rechtbank als volgt. Een advies van het BMA is een deskundigenadvies. Daarvan mag verweerder in beginsel uitgaan indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. [1]
7.2.
De rechtbank overweegt dat uit het rapport volgt dat bij het uitblijven van eisers medicatie de kans op het (her)optreden van een hart- of herseninfarct sterk toeneemt, alsook dat zijn epileptische insulten zullen toenemen. Het BMA rept daarnaast, enerzijds, over milde problemen met het uitspreken van taal en over milde cognitieve problemen, maar concludeert vervolgens wel dat eiser geheel niet in staat is om zelfstandig problemen op te lossen. De rechtbank kan dit niet zonder meer met elkaar rijmen. Daarnaast heeft het BMA niet kenbaar meegewogen dat eiser begeleid wordt op de [locatie] van HVO Querido, waar een intensieve vorm van (medische) opvang, zorg en begeleiding wordt geleverd aan zieke dak- en thuislozen. Dit tezamen roept twijfel op over de gestelde reisvoorwaarden. Het valt niet zonder meer in te zien hoe eiser, na aankomst op het vliegveld in Ghana, vervolgens veilig zelfstandig zijn weg kan vervolgen, terwijl hij medicatieontrouw is en niet zelfstandig problemen kan oplossen. Zelfs al wordt de reis in Ghana van tevoren georganiseerd vanuit Nederland, zoals verweerder voorstelt, blijft de niet te verwaarlozen kans aanwezig dat er zich onverwachte problemen voordoen, die eiser dan niet zelfstandig kan oplossen. Zoals eiser daarom terecht aanvoert, werpt dit de vraag op of een fysieke overdracht van eiser nodig is aan een zorginstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is het BMA-rapport dan ook niet inzichtelijk en volledig. Verweerder kon het BMA-rapport niet zonder meer ten grondslag leggen aan zijn besluit.
8. Het beroep is gegrond. De overige gronden behoeven geen bespreking. De rechtbank draagt verweerder op om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw te beslissen op het bezwaar. Verweerder dient binnen zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening reikt niet verder dan totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, aangezien de rechtbank al op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 21/766,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 20/8099,
- wijst het verzoek af.
In beide zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op
griffier
rechter, tevens voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GJT
D:
VK

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2007:BA6053.