ECLI:NL:RBDHA:2021:950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging tegemoetkoming kosten extra slijtage kleding en beddengoed door overmatig transpireren

In deze zaak heeft eiser, een dienstplichtig militair, verzocht om verlenging van de tegemoetkoming in de kosten van extra slijtage van kleding en beddengoed, die eerder was toegekend vanwege overmatig transpireren. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder, de staatssecretaris van Defensie, onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of eiser ook overdag last had van overmatig transpireren. Eiser ontving eerder een tegemoetkoming van € 727,- per jaar, maar bij een recent besluit werd hem medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor verlenging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek van 17 oktober 2018 niet voldoende was om te concluderen dat eiser geen last meer had van overmatig transpireren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 174,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2013 heeft verweerder eiser een tegemoetkoming in de kosten voor aanschaf van kleding en beddengoed door extra slijtage toegekend vanaf 1 juli 2013 voor een periode van vijf jaar. Het ging om een bedrag van in totaal € 727,- op jaarbasis.
Bij besluit van 22 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor verlenging van de vergoeding voor extra slijtage van kleding en beddengoed.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft eiser vanaf 1 juli 2018 voor een periode van vijf jaar een tegemoetkoming verleend in de kosten van extra slijtage beddengoed wegens overmatig transpireren ’s nachts. De vergoeding bedraagt voor 2018 € 269,- op jaarbasis en voor 2019 € 275,- op jaarbasis.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 3 februari 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door de heer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is per 5 november 1984 als dienstplichtig militair in dienst gekomen. In de periode van 17 april 1985 tot 24 oktober 1985 is eiser uitgezonden naar Libanon.
2. In de situatie van eiser is een verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard ten aanzien van een psychische aandoening van traumatische aard (ptss) en een psychische aandoening die de stemming beïnvloedt (depressie). Eiser ontvangt een militair invaliditeitspensioen, gebaseerd op een invaliditeitspercentage van 26,25%.
3. Op 3 september 2013 heeft medisch adviseur-verzekeringsarts A. Woudstra vermeld dat op basis van de dienstverbandaandoening sprake is van overmatig transpireren overdag en ’s nachts.
4. Op 4 december 2017 heeft eiser verzocht om een herkeuring, omdat hij vond dat zijn psychische toestand op meerdere fronten was verslechterd. Eiser wilde tot een ‘eerlijk militair invaliditeitspensioen’ komen. Op 17 oktober 2018 is eiser in dat kader onderzocht.
5. Op 17 oktober 2018 heeft verzekeringsarts R.G. Goedhard (verzekeringsarts 1) de vragen of er op basis van de dienstverbandaandoening(en) sprake is van overmatig transpireren en of het aannemelijk is dat hierdoor sprake is van extra slijtage van kleding en/of beddengoed ontkennend beantwoord. In zijn advies van 17 oktober 2018 heeft verzekeringsarts 1 vermeld dat eiser, in afwijking van de situatie in het verleden, geen bovenmatig zweten meer heeft vermeld.
6. In zijn commentaar van 4 juli 2019 heeft R. Bhaggoe (verzekeringsarts 2) eiser het voordeel van de twijfel gegund en is ervan uitgegaan dat hij in het gesprek op 17 oktober 2018 heeft gezegd dat hij nachtmerries had. De herbelevingen in de vorm van nachtelijke nachtmerries zijn volgens verzekeringsarts 2 in overwegende mate toe te schrijven aan de ptss. Het is dan aannemelijk dat het daarbij gepaard gaande overmatig zweten aan de herbelevingen toe te schrijven is. Herbelevingen overdag die gepaard gaan met overmatig zweten zijn niet aannemelijk. Overdag zijn er andere algemene factoren die bijdragen in de temperatuursregulatie van het lichaam waarvan het zweten een onderdeel is.
Het bestreden besluit
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het commentaar van verzekeringsarts 2 van 4 juli 2019.
Het betoog van eiser
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij overdag ook last heeft van overmatig transpireren. Hij heeft tegen verzekeringsarts 1 en tijdens de hoorzitting gezegd dat zijn situatie is verslechterd, ook overdag. Volgens eiser staat ten onrechte niet in het verslag van de hoorzitting dat hij dag en nacht last heeft van overmatig transpireren. Hij heeft de geluidsopname van de hoorzitting opgevraagd, maar verweerder bleek deze niet meer te hebben.
Het oordeel van de rechtbank
9. Naar het oordeel van de rechtbank was het in eerste instantie aan verweerder om te onderzoeken of eiser in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming in de kosten van extra slijtage van de kleding. Zij verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:383.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of eiser last had van overmatig transpireren overdag. Het onderzoek van 17 oktober 2018 had betrekking op eisers mate van invaliditeit. Uit het rapport van dat onderzoek blijkt niet dat het transpireren toen is besproken. In dat rapport staat wel dat eiser ’s nachts niet meer door nachtmerries wakker werd, maar daarop is verweerder bij het bestreden besluit teruggekomen. Zeker nu in 2013 is aangenomen dat eiser last had van overmatig transpireren, kon niet zomaar worden aangenomen dat daarvan in 2018 geen sprake meer was. Dat eiser dit niet uit zichzelf heeft genoemd, betekent niet dat hij daarvan geen last meer had. Aan eiser kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet worden tegengeworpen dat hij dit tijdens de hoorzitting niet expliciet naar voren heeft gebracht, daargelaten of het verslag van de hoorzitting correct is.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Voor definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank geen mogelijkheid. Eerst zal opnieuw onderzoek moeten worden gedaan of eiser last had van overmatig transpireren overdag. Verweerder moet opnieuw op het bezwaar van eiser beslissen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.
griffier De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.