ECLI:NL:RBDHA:2021:9418
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Tsjadische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor was dat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder, op 30 september 2020, zijn aanvraag had ingediend en dat deze aanvraag was gebaseerd op het lidmaatschap van de MPS, een politieke partij in Tsjaad. De staatssecretaris had echter al eerder in een andere procedure geoordeeld dat het lidmaatschap van de MPS ongeloofwaardig was, en de rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden.
Tijdens de zitting op 14 december 2020, waar zowel de eiser als de staatssecretaris vertegenwoordigd waren door gemachtigden, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser voerde aan dat zijn lidmaatschapspas van de MPS, die hij bij zijn aanvraag had overgelegd, als nieuw bewijsstuk moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat deze pas niet als nieuw element kon worden aangemerkt, omdat de eiser deze informatie al eerder had moeten aanleveren in zijn eerdere asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.