ECLI:NL:RBDHA:2021:9418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.20013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Tsjadische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor was dat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder, op 30 september 2020, zijn aanvraag had ingediend en dat deze aanvraag was gebaseerd op het lidmaatschap van de MPS, een politieke partij in Tsjaad. De staatssecretaris had echter al eerder in een andere procedure geoordeeld dat het lidmaatschap van de MPS ongeloofwaardig was, en de rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 14 december 2020, waar zowel de eiser als de staatssecretaris vertegenwoordigd waren door gemachtigden, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser voerde aan dat zijn lidmaatschapspas van de MPS, die hij bij zijn aanvraag had overgelegd, als nieuw bewijsstuk moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat deze pas niet als nieuw element kon worden aangemerkt, omdat de eiser deze informatie al eerder had moeten aanleveren in zijn eerdere asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20013

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.20014, plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1985 en de Tsjadische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 30 september 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 27 augustus 2016, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 21 oktober 20016 afgewezen. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 november 2016 is het hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 december 2016 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Aan de huidige asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij inmiddels de lidmaatschapspas van de MPS heeft verkregen en hiermee kan aantonen dat hij lid is geweest van deze partij evenals dat hij de overstap heeft gemaakt naar de partij UNDR, hetgeen in zijn vorige asielprocedure ongeloofwaardig is geacht.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat verweerder de door hem overgelegde MPS kaart ten onrechte niet heeft beschouwd als nieuw element of bevinding. Hij geeft aan dat het essentieel is dat hij de kaart in zijn bezit heeft en direct bij zijn opvolgende aanvraag heeft overgelegd zodat Bureau Documenten de kaart kon onderzoeken. Voorts voert eiser aan dat de kaart zijn lidmaatschap van de MPS bevestigt, hetgeen in zijn eerdere asielprocedure ongeloofwaardig is geacht en heeft doorgewerkt in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het lidmaatschap van de UNDR. Ten onrechte heeft verweerder dit onderdeel niet geloofwaardig geacht, waardoor verweerder in strijd met zijn eigen beleid (Werkinstructie 2014/10), artikel 40 van de Procedurerichtlijn, artikel 4 van de Definitierichtlijn en met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
6.2.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de overgelegde lidmaatschapspas van de MPS niet als nieuw element of bevinding heeft hoeven aanmerken. Daarbij is van belang dat eiser zijn lidmaatschap van deze partij reeds in zijn eerdere asielprocedure naar voren heeft gebracht en dat in die procedure niet geloofwaardig is geacht dat hij lid was van deze partij. Om die reden had eiser deze pas eerder naar voren kunnen en moeten brengen. De verklaring van eiser bij zijn huidige aanvraag dat de pas eerder nog niet beschikbaar was en hij hem ten tijde van zijn eerste asielaanvraag niet bij zich had, heeft verweerder een onvoldoende toereikende verklaring voor het niet eerder kunnen overleggen van deze kaart kunnen vinden. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser reeds sinds 2016 in Nederland verblijft en deze kaart pas in 2020 heeft overgelegd. In beroep heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt waarom hij de kaart pas dit jaar in zijn bezit heeft gekregen.
6.4.
Ook los van het feit dat eiser deze kaart eerder had kunnen en moeten overleggen, heeft verweerder de lidmaatschapskaart niet aangemerkt als nieuw element of bevinding. Daarbij heeft verweerder betrokken dat in eisers eerdere asielprocedure in rechte vast is komen te staan dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is, omdat eiser onvoldoende gedetailleerde en innerlijk tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, die tegenstrijdig zijn met openbare bronnen. Gelet hierop is de enkele overlegging van een lidmaatschapskaart onvoldoende om tot een ander oordeel omtrent de geloofwaardigheid te komen.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Evenmin is de rechtbank gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 die maken dat het bestreden besluit desondanks moet worden getoetst als ware het de afwijzing van een eerste asielaanvraag.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.