Overwegingen
1. Eisers stellen de Eritrese nationaliteit te bezitten. Eiseres stelt de moeder van referente te zijn. Eiser en de gestelde minderjarige kinderen van eiseres stellen dat zij de (half)broers en (half)zussen van referente zijn. Referente heeft op 7 oktober 2019 ten behoeve van eisers de mvv-aanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor nareis zoals genoemd in de paragrafen C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vc.De identiteit en nationaliteit van eiseres kunnen niet worden vastgesteld omdat sprake is van een discrepantie tussen de geboortedata van eiseres in de door haar overgelegde documenten. Verder heeft eiseres de familierechtelijke relatie met referente niet met officiële documenten onderbouwd en is ook geen verklaring gegeven waarom deze documenten niet kunnen worden overgelegd. De overgelegde doopakte is onderzocht door Bureau Documenten en vals bevonden. Verweerder ziet geen aanleiding om niet van de juistheid van dit onderzoek uit te gaan of om compensatie aan te bieden in het kader van ‘
equality of arms’. Eiseres heeft immers de mogelijkheid om met ander relevant bewijs te komen. De door eiseres in dat kader overgelegde foto’s zijn onvoldoende om de familierechtelijke relatie met referente aannemelijk te maken. Bovendien is de identiteit van eiseres niet vast komen te staan, waardoor het niet vaststaat wie de personen op de foto’s zijn. Verweerder concludeert tot slot dat de resultaten van een eventueel zelf geïnitieerd DNA-onderzoek kunnen meewegen als indicatief bewijs. Dit is dan weliswaar slechts van belang bij de beoordeling van de afstammingsrelatie en niet ter vaststelling van de identiteit van de persoon.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eiser en de minderjarige kinderen van eiseres eveneens afgewezen. Dit houdt mede verband met het besluit met betrekking tot eiseres. Broers of zussen van de referent komen niet in aanmerking voor een mvv nareis volgens de in de paragrafen C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vc neergelegde voorwaarden. Daarom wordt bij deze aanvragen getoetst of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM.Verweerder overweegt dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Aangezien de aanvraag van eiseres ook is afgewezen, worden de (minderjarige) kinderen niet van hun gestelde moeder gescheiden. Verder wordt overwogen dat aangezien de identiteit van eiseres niet is aangetoond daarmee eveneens de identiteit van eisers niet is aangetoond en daardoor ook de familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk is gemaakt. Eisers hebben hun identiteit en de familierechtelijke relatie met referente overigens ook niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot [Naam 3] en [Naam 4] kan niet worden vastgesteld dat hun gestelde vader is overleden en dient er daarom een toestemmingsverklaring achterblijvende ouder te worden overgelegd. Verder is de bij de aanvraag van [Naam 5] overgelegde toestemmingverklaring niet juist ingevuld, omdat de gegevens van de achterblijvende ouder onjuist zijn. Met betrekking tot [Naam 7] wordt overwogen dat hij in Soedan een zelfstandig bestaan heeft opgebouwd. Tot slot overweegt verweerder dat, voor zover moet worden aangenomen dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en referente, dat dit gezinsleven niet prevaleert boven het gezinsleven met hun moeder.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de afwijzingen van de aanvragen gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
5. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Daartoe beroepen zij zich allereerst op de samenwerkingsplicht die ook rust op verweerder. Al in de besluitvormingsfase zijn een aantal documenten overgelegd over de identiteit en de familierechtelijke relatie. In beroep wordt daar een kopie van de identiteitskaart van eiseres aan toegevoegd. Verweerder dient uit te gaan van de identiteit en gegevens zoals deze op haar identiteitskaart staan. De discrepantie met de ARRA-registratie is te wijten aan de omrekening van Gregoriaanse naar Juliaanse kalender. Hier hebben eisers kennelijk niet goed op gelet bij de gezamenlijke ARRA-registratie. Aangezien eisers verder niet over officiële documenten met betrekking tot de familierechtelijke relatie beschikken, hebben zij een DNA-onderzoek opgestart. Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus is dit onderzoek nog niet afgerond. Eisers voeren verder aan dat zij in bewijsnood verkeren, aangezien zij niet kunnen terugkeren naar Eritrea en daarom ook geen documenten kunnen opvragen aldaar. Indien zij dat wel zouden doen, kunnen zij in de problemen komen, aangezien een familielid, referente, uit Eritrea is vertrokken. In ieder geval hebben eisers zich maximaal ingespannen om aan te tonen wat hun identiteit is en dat sprake is van een familierechtelijke relatie tussen hen en referente. De overgelegde ondersteunende documenten en foto’s dienden dan ook aanleiding te zijn voor verweerder om nader onderzoek aan te bieden.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat inmiddels DNA-onderzoek is verricht. Eisers hebben zich op 25 mei 2021 op de Nederlandse ambassade te Addis Abeba gemeld voor het afnemen van DNA-materiaal door Verilabs. Dit blijkt ook uit de ter zitting getoonde (en kort daarna overgelegde) toestemmingsverklaringen. Volgens eisers dient de uitslag van een dergelijk DNA-onderzoek te worden meegewogen bij de beoordeling van verweerder als een sterke indicatie voor de verwantschap. De uitslag heeft volgens eisers bovendien op zichzelf staande bewijswaarde en kan bijdragen aan het vaststellen van hun identiteit. Hiertoe verwijzen eisers naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2021.Eisers hebben de uitkomst van het DNA-onderzoek na sluiting van het onderzoek ter zitting overgelegd. Hierbij hebben zij tevens verzocht tot heropening van het onderzoek. De rechtbank ziet geen aanleiding tot heropening van het onderzoek, gelet op wat hierna wordt overwogen.
7. In de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2021 had de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat uit het DNA-onderzoek alleen de familierechtelijke relatie volgt tussen de vreemdeling en zijn zus en ouders, maar dat hij daarmee niet zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk had gemaakt. De Afdeling concludeerde dat het aan de staatssecretaris is om deugdelijk te motiveren waarom hij de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling niet geloofwaardig acht, terwijl de identiteit, nationaliteit en herkomst van de zus van de vreemdeling wel aannemelijk wordt geacht en de verwantschap tussen beiden vaststaat.
8. Desgevraagd heeft verweerder op zitting benadrukt dat, hoewel met een verwantschapsonderzoek de biologische band tussen eisers en referente vast kan komen te staan, eisers dan alsnog niet hun identiteit met dat DNA-onderzoek hebben aangetoond. De rechtbank stelt vast dat verweerder de identiteit van referente aannemelijk acht. Gelet hierop en op de onder 7 genoemde uitspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de identiteit van eiseres – en in het verlengde daarvan die van haar (minderjarige) kinderen – door verweerder niet geloofwaardig wordt geacht.
9. De rechtbank acht het tevens van belang dat eisers reeds in de bezwaarfase te kennen hebben gegeven dat zij waren aangemeld bij Verilabs in verband met een DNA-onderzoek, maar dat DNA-afname voor de familie op dat moment nog niet mogelijk was, omdat de Nederlandse ambassade in Addis Abeba door de coronapandemie was gesloten. Verweerder is desondanks een maand na ontvangst van dit bericht overgegaan tot beslissing op het bezwaar, zonder daarbij te motiveren waarom verweerder het DNA-onderzoek niet had afgewacht. Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijndient verweerder het resultaat van een DNA-onderzoek wel mee te wegen bij zijn beoordeling. Nu ook niet is gebleken van een (dwingende) reden om over te gaan op besluitvorming, had het op de weg van verweerder gelegen om het resultaat van het DNA-onderzoek af te wachten.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de bestreden besluiten onzorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer. De rechtbank zal het beroep in beide zaken gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of om zelf in de zaken te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Het is aan verweerder om de inmiddels bekende uitkomsten van het DNA-onderzoek alsnog te beoordelen en mee te wegen in nieuwe besluiten op het bezwaar. Verweerder dient daarom nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Het beroep in beide zaken is gegrond. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- in verband met het beroep in beide zaken (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).