ECLI:NL:RBDHA:2021:9404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een procedure over de vreemdelingenbewaring van eiseres, die in beroep was gegaan tegen de voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 april 2021 een maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel, met name omdat het terugkeerbesluit niet expliciet het land vermeldde waarnaar zij zou moeten terugkeren. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het terugkeerbesluit niet expliciet naar het land verwees, de context en de eerdere communicatie met eiseres voldoende duidelijkheid boden over haar terugkeer naar Vietnam.

De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiseres beoordeeld dat verweerder onvoldoende voortvarend zou handelen in de uitvoering van de terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende stappen had ondernomen, ondanks de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee de maatregel van bewaring in stand bleef. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Genee).

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 april 2021 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 april 2021, zaaknummers NL21.5110 en NL21.5214, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (op 14 april 2021), rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat de bewaring onrechtmatig heeft voortgeduurd omdat daaraan geen terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegen dat het land noemt waarnaar eiseres volgens verweerder terug moet keren. Zij verwijst naar de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367 en 14 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155. Deze beroepsgrond faalt, om de volgende reden.
3.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021 volgt dat een terugkeerbesluit het land van terugkeer moet noemen, om het voor de vreemdeling mogelijk te maken eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan, zo goed mogelijk naar voren te brengen. Uit deze uitspraak volgt ook dat de rechtsbescherming van de vreemdeling op dit punt niet in gevaar is, wanneer uit de motivering van het besluit ondubbelzinnig blijkt naar welk land verweerder terugkeer beoogt. De context waarin dat besluit tot stand is gekomen, met name het voorafgaand gehoor, mag daar naar het oordeel van de rechtbank ook bij betrokken worden.
3.2
Hoewel het terugkeerbesluit niet expliciet noemt naar welk land eiseres geacht wordt terug te keren, was dat voor haar wel ondubbelzinnig duidelijk. Zo staat in het terugkeerbesluit vermeld dat het geboorteland van eiseres Vietnam is, dat zij de Vietnamese nationaliteit heeft en is tijdens het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit en de inbewaringstelling met eiseres besproken hoe zij aankijkt tegen vertrek uit Europa, waarbij zij blijkens haar antwoorden er steeds van bewust was dat van haar verwacht wordt dat zij naar Vietnam terugkeert. Verweerder hoefde daarom geen nieuw terugkeerbesluit te nemen.
4. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering omdat de Vietnamese autoriteiten een nationaliteitsbevestiging hebben afgegeven en hebben toegezegd een laissez-passer (lp) voor eiseres zullen afgeven, maar de lp nog niet is opgehaald en er nog geen vlucht is geboekt. Zij wijst er in dit verband op dat er twee weken eerder wel een vlucht is aangevraagd voor een andere Vietnamese vreemdeling die op dezelfde dag als eiseres in bewaring is gesteld. Deze beroepsgrond faalt.
4.1
Uit een brief van verweerder van 6 juli 2021 blijkt dat hij op 30 juni 2021 een lp voor eiseres heeft ontvangen en op 1 juli 2021 een vlucht is aangevraagd bij bureau boekingen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de regievoerder in de zaak van eiseres – anders dan de regievoerder in de zaak waarnaar eiseres heeft verwezen – ervoor heeft gekozen om een laissez-passer af te wachten alvorens een vlucht aan te vragen, maar deze handelswijze niet maakt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld nu eiseres niet zonder lp had kunnen vertrekken. Hij heeft er verder op gewezen dat er feitelijk geen verschil is tussen de twee handelswijzen omdat het daadwerkelijk boeken van een ticket afhing van de beschikbaarheid van het Vietnamese luchtruim. Dit is vanwege corona maar beperkt geopend. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1141, en 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1238, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat dit evenwel een tijdelijke belemmering betreft.
4.2
Gelet op de schriftelijke toelichting van verweerder, zijn nadere toelichting ter zitting, de rappels van verweerder in verband met de lp-aanvraag voor eiseres op 12 mei en 2 juni 2021 en de vertrekgesprekken die met eiseres zijn gehouden op 19 mei en 17 juni 2021 is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Met verweerder is de rechtbank hierbij van oordeel dat de beperkte toegang tot het Vietnamese luchtruim een tijdelijke belemmering betreft. Dat de uitspraken waarnaar verweerder heeft verwezen – zoals eiseres ter zitting heeft betoogd – inmiddels ruim een jaar geleden gedaan zijn doet niet af aan de tijdelijke aard van de belemmeringen in verband met de uitbraak van het coronavirus.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.