ECLI:NL:RBDHA:2021:9164
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- S.J. Hoekstra - van Vliet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een tabaksonderneming in kort geding tegen de Staat over handhaving van het reclameverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen British American Tobacco International (Holdings) B.V. (hierna: BAT) en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De kern van het geschil betreft de vraag of de handelswijze van BAT bij het sluiten van overeenkomsten met wederverkopers in strijd is met het reclameverbod van de Tabaks- en Rookwarenwet (Trw). BAT stelt dat de handhaving door de Staat onrechtmatig is en vordert dat de handhaving met onmiddellijke ingang wordt stopgezet totdat er een onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter is gedaan over de vraag of de gemaakte afspraken in strijd zijn met het reclameverbod.
De voorzieningenrechter oordeelt dat BAT niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. De rechter stelt vast dat de bestuursrechter de aangewezen instantie is om de vraag of de handelswijze van BAT in strijd is met het reclameverbod te beoordelen. De civiele kort geding procedure is enkel bedoeld voor het treffen van ordemaatregelen indien de bestuursrechtelijke procedure onvoldoende rechtsbescherming biedt, wat in dit geval niet aan de orde is. De voorzieningenrechter benadrukt dat BAT de mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te vragen bij de bestuursrechter, en dat de Staat bereid is om haar handhavingspraktijk te heroverwegen op basis van een eventueel oordeel van de bestuursrechter.
De voorzieningenrechter concludeert dat het systeem van bestuursrechtelijke rechtsbescherming niet mag worden doorkruist door een civiele procedure, en dat BAT daarom niet kan worden ontvangen in haar vorderingen. BAT wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 1.683,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat.