ECLI:NL:RBDHA:2021:9157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor vervoersbegeleiding en thuisbegeleiding van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor vervoersbegeleiding en thuisbegeleiding van een minderjarige, in het kader van de Jeugdwet. Eisers, de ouders van de minderjarige, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen voor pgb voor zowel vervoersbegeleiding als thuisbegeleiding. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken verweerder de gelegenheid gegeven om de motiveringsgebreken in de besluiten te herstellen. In de einduitspraak van 15 juli 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het motiveringsgebrek voor de thuisbegeleiding toereikend is hersteld, maar dat dit niet geldt voor de vervoersbegeleiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders voldoende eigen kracht hebben om de thuisbegeleiding te bieden, maar dat de vervoersbegeleiding niet adequaat is geregeld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om aan eisers een pgb toe te kennen voor 7,5 uur vervoersbegeleiding per week tegen het tarief van € 21,84 per uur, met terugwerkende kracht tot 21 januari 2019. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 271,92. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7907
einduitspraak na tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige dochter,
[minderjarige] ( [minderjarige] ),te [woonplaats] , respectievelijk eiser en eiseres, tezamen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: drs. M.J. Nugteren).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Jeugdwet voor vervoersbegeleiding van [minderjarige] afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een pgb in het kader van de Jeugdwet voor thuisbegeleiding van [minderjarige] afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 oktober 2019 (bestreden besluiten I en II) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verweerder verschenen J. Heijboer en B. Khairallah-Kurt.
Bij tussenuitspraak van 14 augustus 2020 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten I en II te herstellen.
Bij tweede tussenuitspraak van 8 oktober 2020 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder had gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot tien weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen, door de rechtbank ontvangen op 13 januari 2021 (bestreden besluit III). Daarbij heeft verweerder primair besluit I ingetrokken en aan eisers alsnog voor de periode van 5 januari 2021 tot en met 15 oktober 2021 een pgb toegekend op basis van het tarief ‘sociaal netwerk’ voor 7,5 uur vervoersbegeleiding per week van [minderjarige] tijdens de ritten naar en van het revalidatiecentrum in Rotterdam, zijnde in totaal € 6.669,-. Verweerder heeft primair besluit II gehandhaafd.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (zienswijze I) gegeven.
Verweerder heeft een reactie op zienswijze I gegeven.
Eisers hebben vervolgens wederom een schriftelijke zienswijze (zienswijze II) gegeven.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2521.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat op basis van de stukken die aan de besluitvorming ten grondslag hebben gelegen onduidelijk is welke hulp naar aard en omvang nodig is voor [minderjarige] en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers toereikend zijn om zelf (een deel van) de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Daarom diende verweerder alsnog een zorgvuldig onderzoek uit te voeren volgens het stappenplan als neergelegd in de rechtspraak van de CRvB. Daarvoor is verwezen naar de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
3. Verweerder heeft aan bestreden besluit III een adviesrapportage van arts J.M. Holovecz de Ascencio (de adviesrapportage) alsmede een rapport PGB analyse van de hulpvraag Alphen voor [minderjarige] van Go! (de PGB analyse) ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar de adviesrapportage en de PGB analyse heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [minderjarige] niet 24 uur per week begeleiding van een derde nodig heeft, maar dat eisers voldoende eigen kracht hebben om haar de nodige (medische) zorg en begeleiding adequaat en doelmatig te geven. Verweerder heeft evenwel aanleiding gezien alsnog een pgb aan eisers toe te kennen voor het begeleiden van [minderjarige] naar het revalidatiecentrum met als doel eisers te ontlasten.
4. Eisers hebben in zienswijze I bevestigd dat het stappenplan neergelegd in voormelde uitspraak van de CRvB is doorlopen. Zij kunnen zich echter niet verenigen met de conclusies die verweerder op grond daarvan trekt.
Thuisbegeleiding
5. Eisers hebben in verband met de thuisbegeleiding aangevoerd dat – kort gezegd – zij hun inkomen hebben zien dalen sinds de begeleiding van [minderjarige] is geïntensiveerd. Eiseres en eiser werken nu minder en hebben moeten interen op hun reserves. Zij hebben zelden vrije tijd. Indien zij de noodzakelijke intensieve zorg voor [minderjarige] zelf verlenen dienen de uren vanuit een pgb vergoed te worden zodat hun inkomen enigszins gelijk kan blijven, aldus eisers.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het nemen van bestreden besluit III ten aan zien van de thuisbegeleiding voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en deugdelijk heeft gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders van [minderjarige] toereikend zijn om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Uit dit onderzoek blijkt immers dat eisers in staat zijn goede zorg te bieden aan [minderjarige] , wat door hen ook niet wordt betwist. Evenmin is gebleken dat de door eisers geboden hulp redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht. Verweerder kon onder deze omstandigheden concluderen dat eisers geen aanvullende voorziening voor thuisbegeleiding op grond van de Jeugdwet nodig hebben, nu [minderjarige] de zorg kan krijgen die zij nodig heeft en de eigen mogelijkheden van de ouders toereikend zijn. Dat eisers meer en intensievere zorg moeten verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn en dat dit belastend is en ook financiële druk oplevert, maakt niet dat verweerder gehouden was een voorziening te verstrekken.
6.2
Wat de thuisbegeleiding van [minderjarige] betreft heeft verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek door het nemen van bestreden besluit III toereikend hersteld.
Vervoersbegeleiding
7.1
Eisers betogen ten eerste dat 7,5 uur voor vervoersbegeleiding per week niet volstaat omdat een begeleider die [minderjarige] heeft weggebracht niet zal blijven wachten, maar weer naar huis zal gaan. De reis terug naar huis, en weer naar het revalidatiecentrum om [minderjarige] op te halen dient ook te worden bekostigd vanuit het pgb. Zij verzoeken daarom het aantal uur per week te verdubbelen tot 15 uur.
7.2
Uit de PGB-analyse blijkt dat de duur van de rit naar het revalidatiecentrum is geschat op 1 uur en 15 minuten. Heen en terug gedurende drie dagen per week is de behoefte aan vervoersbegeleiding aldus bepaald op 7,5 uur per week. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor het begeleiden van [minderjarige] naar het revalidatiecentrum uit heeft kunnen gaan van 7,5 uur per week. De voorziening op grond van de Jeugdwet betreft het begeleiden van [minderjarige] tijdens de reis naar en van het revalidatiecentrum. Van begeleiding van [minderjarige] is geen sprake op de momenten dat degene die [minderjarige] begeleidt weer terugreist na haar te hebben weggebracht, en vervolgens na de behandeling weer naar het revalidatiecentrum gaat om haar op te halen. De daarmee gemoeide tijd komt daarom niet voor vergoeding vanuit de Jeugdwet in aanmerking. Het betoog faalt.
8.1
Eisers voeren aan dat het lage tarief voor begeleiding vanuit het ‘sociaal netwerk’ is toegekend maar dat er niemand is in hun netwerk die [minderjarige] kan begeleiden naar het revalidatiecentrum. Enkel zijzelf kunnen hun dochter veilig begeleiden en vervoeren. Zij willen dan ook zelf zorg dragen voor het vervoer van hun dochter. Voorts kunnen zij zich niet verenigen met de ingangsdatum van 5 januari 2021. [minderjarige] ging immers al met ingang van eind januari 2019 naar het revalidatiecentrum.
8.2
Volgens verweerder hebben eisers naar aanleiding van het advies van Argonaut gesteld dat de noodzakelijke zorg voor [minderjarige] aangeleerd kan worden, ook door mensen zonder medische achtergrond. Om die reden heeft verweerder het tarief op € 21,84 per uur vastgesteld, zijnde het tarief voor ‘sociaal netwerk’. Verweerder verwijst naar de PGB analyse en stelt dat hij open staat voor een reactie van eisers op bestreden besluit III die eventueel tot verhoging van het tarief kan leiden naar ‘professioneel’. Het pgb is volgens verweerder niet bedoeld voor de ouders zelf, omdat het doel hiervan juist is het voorkomen van overbelasting bij de ouders. Om die reden ziet verweerder ook geen aanleiding om het pgb reeds met ingang van 21 januari 2019 aan eisers toe te kennen.
8.3
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder hanteert specifieke beleidsregels voor de toekenning van een pgb, neergelegd in de “Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn”. De inwoner aan wie een pgb voor jeugdhulp wordt verstrekt, kan volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d van die beleidsregels alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot zijn sociaal netwerk behoren indien en voor zover bij de personen uit het sociaal netwerk die de jeugdhulp gaan bieden, geen sprake is van dreigende overbelasting.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd om welke redenen het pgb voor vervoersbegeleiding op basis van het tarief ‘sociaal netwerk’ aan eisers is toegekend. De stukken geven er geen blijk van dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat daadwerkelijk binnen het netwerk van eisers iemand de vervoersbegeleiding op zich zal kunnen nemen. Daardoor is onduidelijk of de door verweerder gestelde oplossing van het voorkomen van overbelasting bij de ouders wel kan worden bereikt met bestreden besluit III. Dat verweerder blijkens zijn reactie op zienswijze I open staat voor een suggestie van eisers die eventueel tot verhoging van het tarief kan leiden, maakt niet dat verweerder heeft kunnen volstaan met het toekennen van het tarief ‘sociaal netwerk’ onder de voorwaarde dat een derde en niet eisers de begeleiding verzorgen. Het betoog van eisers slaagt. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit III vernietigen.
8.5.
De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of, en zo ja op welke wijze, over dit onderdeel van het geschil een finale beslissing kan worden gegeven. Verweerder erkent dat vervoersbegeleiding van [minderjarige] van en naar het revalidatiecentrum nodig is, en stelt tevens in overleg te willen blijven met eisers over toepassing van een hoger tarief. Verder lijkt vast te staan dat eisers overbelast (dreigen te) raken indien zij zelf blijven zorgdragen voor de vervoersbegeleiding van [minderjarige] naar het revalidatiecentrum. Verweerder stelt niet zonder reden dat de specifieke beleidsregel voor het betrekken van personen uit het eigen sociaal netwerk zich ertegen lijkt te verzetten dat eisers zelf de vervoersbegeleiding op zich blijven nemen tegen vergoeding volgens het lage tarief, waarmee eisers als het ware zichzelf uitbetalen. Anderzijds lijkt er binnen het sociaal netwerk van eisers niemand anders beschikbaar te zijn die de noodzakelijke begeleiding van [minderjarige] kan verzorgen. Gelet hierop zou naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het hanteren van het professioneel tarief, en dus inschakeling van een professionele begeleiding bij het vervoer, meer voor de hand liggen. Echter, alhoewel uit de PGB-analyse genoegzaam blijkt dat [minderjarige] tijdens het vervoer van en naar het revalidatiecentrum soms specifieke (medische) zorg of begeleiding nodig heeft, hebben eisers voldoende aannemelijk gemaakt dat deze begeleiding in de praktijk moeilijk realiseerbaar zal zijn en dus op hun schouders zal moeten blijven rusten. Onder deze bijzondere omstandigheden en in het belang van finalisering van het geschil, ziet de rechtbank aanleiding om tegemoet te komen aan de wens van eisers en te bepalen dat verweerder aan eisers een pgb voor vervoersbegeleiding dient toe te kennen voor 7,5 uren per week op basis van het tarief van € 21,84 per uur, dus identiek aan wat in bestreden besluit III is toegekend, maar dan met ingang van de datum waarop [minderjarige] naar het revalidatiecentrum in Rotterdam ging, te weten 21 januari 2019, tot en met 15 oktober 2021. Deze jeugdhulpvoorziening wordt daarmee dus toegekend voor de gehele periode waarin [minderjarige] drie maal per week naar het revalidatiecentrum in Rotterdam wordt vervoerd, totdat zij de leeftijd van 4 jaar bereikt en naar een reguliere basisschool gaat. De rechtbank is zich er van bewust dat deze toekenning op gespannen voet staat met de (beleids-)regels die verweerder hanteert, maar is tegelijkertijd van oordeel dat in dit specifieke geval maatwerk is aangewezen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 271,92 (€ 25,92 reiskosten en € 246,- verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting). De rechtbank ziet geen aanleiding om ook kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Weliswaar zijn eisers beiden werkzaam als advocaat, maar zij treden in deze procedure op in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige dochter, en niet als rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit III doch uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op het toegekende pgb voor vervoersbegeleiding;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een pgb toekent voor 7,5 uur vervoersbegeleiding per week tegen het tarief ‘sociaal netwerk’ van € 21,84 per uur voor de periode van
21 januari 2019 tot en met 15 oktober 2021, waarbij eisers zelf de begeleiding mogen verzorgen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit III;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 271,92;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. O.M. Harms en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
griffier voorzitter, tevens kinderrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.