ECLI:NL:RBDHA:2021:9060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van verklaringen en ontbreken van bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vergiftiging door zijn stiefmoeder, die hij beschuldigt van de vergiftiging van zijn moeder, die in 2013 is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, die volgens de staatssecretaris niet voldoende onderbouwd zijn met bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris conform de geldende werkinstructies heeft gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor asiel, omdat zijn verklaringen over de vergiftiging van zijn moeder zijn gebaseerd op vermoedens en aannames zonder objectief bewijs. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9710

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn moeder in juni/juli 2013 is overleden. Eiser vermoedt dat zijn stiefmoeder haar heeft vergiftigd. Volgens eiser heeft zijn stiefmoeder daar meerdere keren dreigementen over geuit. Ook heeft zijn vader hem opgedragen te zeggen dat zijn moeder aan kanker is overleden. Eiser werd na het overlijden van zijn moeder slecht behandeld door zijn stiefmoeder. Uiteindelijk is hij door zijn vader in november/december 2014 naar een kostschool in Senegal gebracht. Vanuit Senegal is eiser uiteindelijk naar Europa doorgereisd. Hij vreest bij terugkeer dat zijn stiefmoeder hem ook zal vergiftigen omdat zij hem daarmee heeft bedreigd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met stiefmoeder.
Verweerder vindt het eerste relevante element geloofwaardig, maar het tweede relevante element niet. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zijn moeder is overleden of wat de oorzaak van haar dood is. Verder zijn eisers verklaringen over de vergiftiging van zijn moeder gebaseerd op ongefundeerde vermoedens, aannames en verklaringen van derden. Niet wordt ingezien waarom eiser niet naar de politie is gegaan. Ook strookt zijn vrees voor vergiftiging door zijn stiefmoeder niet met de omstandigheid dat hij na de dood van zijn moeder nog regelmatig bij zijn stiefmoeder kwam eten.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn asielrelaas. Dat is volgens eiser in strijd met vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1] Daarnaast werpt verweerder hem ten onrechte tegen dat de verklaringen van de buren niet objectief verifieerbaar zijn. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser te vragen naar de contactgegevens van de buren zodat de verklaringen verifieerbaar zouden zijn. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij eisers verklaringen over de vergiftiging van zijn moeder, in samenhang bezien, niet geloofwaardig acht. Als verweerder van mening is dat eiser op bepaalde punten onvoldoende concreet heeft verklaard, ligt het op zijn weg om eiser daarover nader te bevragen. Volgens eiser heeft verweerder bovendien verschillende verklaringen verkeerd geïnterpreteerd. Tot slot had verweerder eiser nader moeten horen over de reden waarom hij nog regelmatig bij zijn stiefmoeder ging eten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder conform de Werkinstructie (WI) 2014/10 heeft gehandeld. Uit de WI 2014/10 volgt dat verweerder bij het ontbreken van documenten moet beoordelen of de verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig kunnen worden geacht. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet op grond van het ontbreken van documenten concludeert dat het tweede relevante element ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zowel in het voornemen als in het bestreden besluit een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling verricht en op grond daarvan het tweede relevante element ongeloofwaardig geacht. Daarmee is voldaan aan de WI 2014/10.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte het tweede relevante element ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser de vergiftiging van zijn moeder baseert op vermoedens, aannames en verklaringen van derden. Eiser heeft verklaard dat hij van de buren heeft vernomen dat zijn moeder is vergiftigd. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken waar de buren hun informatie op hebben gebaseerd. Verder heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemdend mogen vinden dat de buren pas enkele weken of maanden na het overlijden van zijn moeder hun zorgen aan eiser zouden hebben geuit. Niet valt in te zien waarom de buren eiser en zijn moeder niet eerder hebben gewaarschuwd. Uit de omstandigheid dat eiser slecht door zijn stiefmoeder werd behandeld blijkt evenmin dat zij zijn moeder heeft vergiftigd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit een ongefundeerde aanname betreft. Verweerder heeft daarbij bovendien van belang mogen achten dat eiser zijn eigen verklaringen in twijfel trekt. Op de vraag of het ook mogelijk is dat zijn moeder ziek is geworden en het niets met vergiftiging te maken had, heeft eiser geantwoord dat hij het niet weet. [2] Dat eiser van zijn vader moest zeggen dat zijn moeder aan kanker is overleden, betekent ten slotte ook niet dat sprake was van vergiftiging. Verweerder heeft in dit verband relevant mogen vinden dat eiser heeft verklaard dat er geen arts is geraadpleegd toen zijn moeder ziek was. [3]
5.1.
Voorts heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eiser niet naar de politie is gegaan als zijn moeder zou zijn vergiftigd. Hij heeft verklaard dat hij bang was dat zijn vader zo boos zou worden dat hij hem zou doden. Eiser heeft die verklaring echter niet geconcretiseerd. Eiser heeft bovendien ook verklaard dat zijn vader zei dat hij niet meer terug hoefde te komen als hij naar de politie zou gaan. [4] Verweerder stelt terecht dat uit die verklaring niet volgt dat zijn vader hem wilde doden.
5.2.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij nog anderhalf jaar op dezelfde compound als zijn stiefmoeder is blijven wonen en ook bij haar kwam om te eten. Die omstandigheid strookt niet met zijn gestelde vrees voor haar. Dat verweerder in het nader gehoor niet heeft gevraagd wat de reden is dat eiser nog bij zijn stiefmoeder kwam om te eten, maakt niet dat hij deze omstandigheid niet aan eiser kan tegenwerpen. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken.
5.3.
Het betoog dat verweerder had moeten doorvragen op punten waar eiser niet concreet heeft verklaard, slaagt niet. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank stelt vast dat in het nader gehoor aan eiser de mogelijkheid is geboden om zijn verklaringen nader te concretiseren en dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn asielrelaas volledig naar voren te brengen.
6. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:229.
2.P. 13 van het verslag van nader gehoor.
3.P. 8 van het verslag van nader gehoor.
4.P. 4 van het verslag van nader gehoor.