In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vergiftiging door zijn stiefmoeder, die hij beschuldigt van de vergiftiging van zijn moeder, die in 2013 is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, die volgens de staatssecretaris niet voldoende onderbouwd zijn met bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris conform de geldende werkinstructies heeft gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor asiel, omdat zijn verklaringen over de vergiftiging van zijn moeder zijn gebaseerd op vermoedens en aannames zonder objectief bewijs. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.