ECLI:NL:RBDHA:2021:9014
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning regulier voor grensoverschrijdende dienstverlening
Op 21 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster, geboren in 1987 met de Braziliaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na het niet in behandeling nemen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel 'grensoverschrijdende dienstverlening'. De aanvraag was op 31 juli 2020 ingediend, maar de verzoekster had de vereiste leges niet tijdig betaald. Verweerder had verzoekster op 5 augustus 2020 geïnformeerd over de leges en haar een hersteltermijn gegeven tot 17 september 2020, maar verzoekster had hier geen gebruik van gemaakt. Na het indienen van bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening op 30 oktober 2020, heeft verzoekster betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij de leges pas op 21 oktober 2020 had voldaan, ruim na de gestelde termijn.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld, omdat de betaling van de leges na de gestelde termijnen niet leidt tot heropening van de aanvraag. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van excessief formalisme en dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichtingen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L.A. Super, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.