ECLI:NL:RBDHA:2021:9014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/8135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning regulier voor grensoverschrijdende dienstverlening

Op 21 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster, geboren in 1987 met de Braziliaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na het niet in behandeling nemen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel 'grensoverschrijdende dienstverlening'. De aanvraag was op 31 juli 2020 ingediend, maar de verzoekster had de vereiste leges niet tijdig betaald. Verweerder had verzoekster op 5 augustus 2020 geïnformeerd over de leges en haar een hersteltermijn gegeven tot 17 september 2020, maar verzoekster had hier geen gebruik van gemaakt. Na het indienen van bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening op 30 oktober 2020, heeft verzoekster betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij de leges pas op 21 oktober 2020 had voldaan, ruim na de gestelde termijn.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld, omdat de betaling van de leges na de gestelde termijnen niet leidt tot heropening van de aanvraag. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van excessief formalisme en dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichtingen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L.A. Super, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/8135

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

21 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] 1987, van Braziliaanse nationaliteit, verzoekster,
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E.M. van Wingerden).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijde voor het doel ‘grensoverschrijdende dienstverlening’ niet in behandeling genomen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 via een videoverbinding (Cisco CMS). Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster voert aan dat verweerder haar aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen, omdat zij alles heeft gedaan wat in haar macht lag om de leges te voldoen. Er is sprake van excessief formalisme.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag op 31 juli 2020 is ingediend. Met de brief van 5 augustus 2020 heeft verweerder verzoekster geïnformeerd dat zij leges moest betalen. Dat heeft verzoekster niet gedaan. Met de aanmaning van 3 september 2020 heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld om alsnog de leges binnen twee weken te betalen, uiterlijk op 17 september 2020 dus. Dat heeft verzoekster ook niet gedaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarom de aanvraag buiten behandeling gesteld. Op 30 oktober 2020 heeft verzoekster bezwaar gemaakt en het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In die procedure heeft verzoekster betalingsbewijzen overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 21 oktober 2020 de leges heeft voldaan – ruim een maand nadat de laatste hersteltermijn was verstreken.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit artikel 24, tweede lid van de Vw 2000 op de juiste wijze heeft toegepast. Betaling van de leges na de door verweerder gestelde termijnen en na het genomen besluit, leidt er immers niet toe dat de aanvraag alsnog in behandeling moet worden genomen. Als betaling van de leges achterwege blijft, is verweerder zelfs gehouden om de aanvraag binnen vier weken na afloop van de termijn buiten behandeling te stellen. Het in bezwaar alsnog betalen van de leges, kan dan ook aan dat besluit niets afdoen. [1] Verzoekster is bij de aanvraag en daarna tot tweemaal toe in de gelegenheid gesteld om de leges te voldoen. Dat zij om haar moverende redenen ervoor kiest om niet van die gelegenheden gebruik te maken, komt voor haar risico. Van excessief formalisme is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
6. Gelet hierop zal het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand blijven. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Super, griffier, op 21 januari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.