ECLI:NL:RBDHA:2021:8940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/612312 / JE RK 21-1219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing en oplegging dwangsom in een jeugdzorgzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 juni 2021 uitspraak gedaan over de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing en de oplegging van een dwangsom in het kader van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, om de schriftelijke aanwijzing die op 12 mei 2021 aan de moeder was gegeven, te bekrachtigen. De moeder had verzocht om vervallenverklaring van deze aanwijzing en om vervanging van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet meewerkte aan de voorgestelde omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, wat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar zou kunnen brengen. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd en een dwangsom van €150,- per keer opgelegd voor het geval de moeder niet meewerkt aan de omgang, met een maximum van €1800,-. De verzoeken van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing en vervanging van de gecertificeerde instelling zijn afgewezen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gecertificeerde instelling de bevoegdheid had om de aanwijzing te geven en dat deze op een juiste manier is aangewend. De belangen van de kinderen stonden centraal in de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/612312 / JE RK 21-1219 (I) en C/09/612590 / JE RK 21-1270 (II)
Datum uitspraak: 14 juni 2021

Beschikking van de kinderrechter

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing en oplegging dwangsom
Afwijzing verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
Afwijzing verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaak naar aanleiding van het op 20 mei 2021 ingekomen verzoekschrift (I) van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
en in de zaak naar aanleiding van het op 27 mei 2021 ingekomen verzoekschrift (II) van:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. M.T. Wernsen, gevestigd te ’s-Gravenhage,
betreffende de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats 2] Verenigde Staten van Amerika,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] 2018 te [geboorteplaats 1] hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden ten aanzien van verzoek I en verzoek II aan:
de gecertificeerde instelling voornoemd,
de moeder voornoemd,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. V.A.D. Enters, gevestigd te ’s-Gravenhage,

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen d.d. 20 mei 2021 van de gecertificeerde instelling;
  • het verzoekschrift met bijlage d.d. 26 mei 2021 van de advocaat van de moeder;
  • de producties d.d. 3 juni 2021 van de advocaat van de vader;
  • het verweerschrift met producties d.d. 7 juni 2021 van de advocaat van de vader;
  • de aanvullende producties d.d. 8 juni 2021 van de advocaat van de moeder;
  • de brief d.d. 10 juni 2021 van de gecertificeerde instelling;
  • de ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota van de advocaat van de moeder.
Op 14 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
Op verzoek van de moeder is ter zitting tevens verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn op 15 september 2014 met elkaar gehuwd. Er is een verzoek tot echtscheiding aanhangig.
  • De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 15 januari 2021 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van 15 januari 2021 tot 8 december 2021.
  • De gecertificeerde instelling heeft op 12 mei 2021 de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van de kinderen. In deze schriftelijke aanwijzing is het volgende opgenomen:

U houdt zich aan de bezoekregeling zoals opgesteld is door jeugdbescherming West.
U houdt zich aan de veiligheidsafspraken die zijn opgesteld.
Bodemeisen en veiligheidsafspraken:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden niet belast met negativiteit over de andere ouder
  • Moeder blijft benoemen dat hun papa, hun papa blijft.
  • Als de kinderen negatief praten over de andere ouder, geven ouders wel erkenning voor het gevoel, maar gaan hier geen diepere vragen over stellen.
  • Vader en moeder zeggen niet tegen de kinderen wat ze niet goed vinden aan de andere ouder.
  • De kinderen worden niet gemotiveerd om uitspraken te doen naar nadere volwassenen over vader of over moeder.
  • De kinderen mogen hun gevoel uiten, ook als dit positief is over de andere ouder. Dit wordt gerespecteerd.
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden niet belast met volwassenenproblematiek (zoals rechtszaken, omgangsregeling, financiën).
  • Vader en moeder praten niet waar de kinderen bij zijn over deze onderwerpen.
Er is contact tussen vader en de kinderen.
  • De bezoeken met vader zullen begeleid worden door het Wilmahuis. Insteek is starten met eens in de week om dit geleidelijk verder uit te bouwen.
  • Dinsdag en donderdag is er via video bellen contact tussen vader en de kinderen om 17:15. Dit duurt zolang als de kinderen dat zelf willen.
  • Ouders werken mee met het opbouwschema dat jeugdbescherming in samenspraak met het Wilmahuis op stelt.

Verzoeken en verweren

De gecertificeerde instelling heeft bekrachtiging van voornoemde schriftelijke aanwijzing verzocht. Tevens wordt verzocht de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke keer dat niet aan de schriftelijke aanwijzing wordt voldaan. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting legt de gecertificeerde instelling het volgende - samengevat en zakelijk weergegeven - aan het verzoek ten grondslag.
De afgelopen maanden is duidelijk geworden dat de moeder, ondanks uitspraken van de rechter, besloten heeft om niet mee te werken aan onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen. De jeugdbeschermer heeft in de afgelopen maanden meerdere gesprekken gevoerd met de moeder. Het Wilmahuis is betrokken bij de omgang en het inzetten van hulpverlening. Ondanks deze stappen werkt de moeder niet mee aan de vervolgstap om het onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen vorm te geven. Door oplegging van een dwangsom hoopt de gecertificeerde instelling dat dit de moeder duidelijk maakt dat haar medewerking aan het opbouwschema naar onbegeleid contact wordt verwacht. De afgelopen weken hebben de bezoeken tussen de vader en de kinderen alleen volledig begeleid plaatsgevonden, omdat er anders geen bezoeken met de vader zouden zijn. Ten aanzien van het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing tevens houdende verzoek wijziging van de gecertificeerde instelling van de moeder heeft de gecertificeerde instelling geconcludeerd tot afwijzing. Een vervanging van de gecertificeerde instelling is niet wenselijk, daar enorm veel informatie verloren zal gaan het proces slechts zal worden vertraagd. Er is onderzoek gedaan naar het verloop van de ondertoezichtstelling en geconcludeerd kan worden dat de jeugdbeschermer goed heeft gehandeld. Verder heeft de gecertificeerde instelling verzocht de overgelegde geluidsopname van het gesprek tussen de moeder en de betrokken jeugdbeschermer niet toe te laten in de procedure. De geluidsopname is gemaakt zonder dat de jeugdbeschermer daarvan op de hoogte was en zonder dat daarvoor goedkeuring is verleend.
Door en namens de vader is ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling en verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder. Daartoe is - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De moeder heeft al heel veel aangiftes en meldingen bij de politie gedaan tegen de vader, die zonder uitzondering allemaal zijn geseponeerd. De moeder belemmert voortdurend en met steeds wisselende redenen de uitbreiding naar onbegeleide omgang, terwijl al diverse rechters hebben besloten dat er zo snel mogelijk terug moet worden gewerkt naar de omgangsregeling zoals bij beschikking van 23 juni 2020 vastgelegd. Alle seinen staan op groen ten aanzien van de uitbreiding van de omgang. De moeder is de enige die van mening is dat de omgang niet uitgebreid zou moeten worden. De ouders moeten zich houden aan wat de rechter heeft beslist en dienen de aanwijzingen van de hulpverlening op te volgen. De vader wacht al een half jaar om de kinderen op een normale manier te zien. De advocaat van de moeder heeft het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing pas ingediend nadat de politie de zaak rondom de verdenking van mishandeling van de vader geseponeerd had. Dit argument van de moeder gaat dus niet op. Omdat de moeder weigert zich te richten naar wat volgens de hulpverlening passend en geboden is, feitelijk de opbouw van het contact tegenhoudt, niet voldoende het contact stimuleert en bovendien de kinderen herhaaldelijk negatief belast, bedreigt dat de ontwikkeling van de kinderen. De bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing met oplegging van een dwangsom kan bijdragen aan het wegnemen van die bedreiging. De schriftelijke aanwijzing is terecht in het belang van de kinderen gegeven. Een dergelijk verzoek toetst de rechter – conform vaste jurisprudentie – slechts marginaal op vormvereisten. Inhoudelijk heeft de gecertificeerde instelling mitsdien een ruime handelingsvrijheid. Schending van vormvereisten heeft de moeder gesteld noch aannemelijk gemaakt. Daarmee ontbreekt een (deugdelijke) grondslag voor het verzoek.
Ook is niet gesteld of gebleken dat de gecertificeerde instelling met het geven van de schriftelijke aanwijzing bijvoorbeeld volledig voorbij is gegaan aan haar opdracht. Er is geen enkele (rechtsgeldige) reden om het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing toe te wijzen. Verder verzoekt de vader de kinderrechter om een ambtshalve (volledige) proceskostenveroordeling. De moeder heeft de afgelopen periode vele procedures gevoerd waarvan zij op voorhand kon begrijpen dat zij in het ongelijk zou worden gesteld, en heeft ook de vader genoodzaakt tot het voeren van procedures omdat zij diverse gerechtelijke uitspraken niet na kwam. Hiermee heeft de moeder – los van de tijd en energie die dit de vader heeft gekost – de vader in toenemende mate nodeloos op hoge kosten gejaagd.
De vader heeft hierop aangevuld dat duidelijkheid is gecreëerd na het politieverhoor en onderzoek, waardoor de beschuldigingen van de moeder niet op z’n plaats zijn. De jeugdbeschermer dient de mogelijkheid te krijgen om haar werk te doen en de opdracht van de rechtbank uit te voeren. De vader wil zijn rol in het leven van de kinderen weer invullen. Hij mist de kinderen. Er dient stabiliteit in de omgang met de vader te komen. Het Wilmahuis heeft aangegeven dat zij in het handelen van de vader en bij de vader thuis geen enkel signaal van onveiligheid zien.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling, daartoe is - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aangedragen.
Er ligt geen duidelijk bezoekschema dat zich voor bekrachtiging leent. In geval van bekrachtiging zal tevens de woensdag bekrachtigd worden en dit willen beide partijen niet. De moeder heeft niet de financiële middelen om een dwangsom te voldoen. De verzoeken van de gecertificeerde instelling dienen daarom te worden afgewezen. De geluidsopnames dienen te worden toegelaten in de procedure, daar de moeder op onacceptabele wijze onder druk wordt gezet door de gecertificeerde instelling. De opname van het gesprek met de jeugdbeschermer was noodzakelijk zodat de moeder zich kon verweren. De gecertificeerde instelling wil voorkomen dat de moeder voor zichzelf opkomt.
Het verzoek van de vader tot proceskostenveroordeling dient te worden afgewezen, daar het eerste verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing is ingediend door de gecertificeerde instelling en de moeder het recht heeft zich hiertegen te verweren.
Het verzoek van de moeder strekt tot vervallenverklaring van het schriftelijke aanwijzing. Hetgeen zij als verweer tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling heeft aangedragen dient mede ter onderbouwing van dit verzoek. Daarnaast heeft de moeder -samengevat en zakelijk weergegeven - aangedragen dat zij vervallenverklaring vraagt zodat er rust komt en zij met hulpverlenende instanties (Impegno, Coach25) kan bespreken wat een goede opbouw zou zijn. De huidige werkwijze van de jeugdbeschermer is niet in het belang van de kinderen. Er wordt ten onrechte de indruk gewekt dat de moeder de kinderen beïnvloedt en hen uitspraken ontlokt. Het risico bestaat dat de moeder de spanning die zij ondervindt niet volhoudt.
Het verzoek van de moeder strekt tevens tot vervanging van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden die als gecertificeerde instelling is belast met de ondertoezichtstelling. De moeder heeft moeite met de samenwerking met de huidige jeugdbeschermer. De situatie is inmiddels onhoudbaar en voor de voortgang van het traject rond de kinderen is het nodig dat er een nieuwe gecertificeerde instelling wordt benoemd. De verzoeken van de moeder dienen te worden toegewezen om tot een werkbare situatie te komen. De moeder wil het contact tussen de vader en de kinderen niet dwarsbomen. Zij heeft vaak aangegeven dat zij het goed vindt als er meer uren omgang met de vader zijn.
Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat zij graag wil dat de uitbreiding naar onbegeleide omgang plaatsvindt op een moment dat zij er op kan vertrouwen dat de kinderen iemand hebben bij wie zij aan kunnen geven wat zij wel en niet prettig vinden en of zij zich veilig voelen, en dat de moeder er op kan vertrouwen dat de uitspraken en andere signalen van de kinderen serieus worden genomen. Dit zal eerst gewaarborgd moeten zijn, in plaats van de huidige situatie waarin uitspraken en signalen enkel worden toegeschreven aan de ongegronde beschuldiging van beïnvloeding door de moeder.
De moeder heeft hierop ter zitting nog aangevuld dat zij de schriftelijke aanwijzing ontving op het moment dat de vader verdachte was van mishandeling. De moeder is van mening dat hierdoor voorzichtig moest worden omgegaan met het vormgeven van de onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen. De belangen van de kinderen staan centraal en er dient naar de signalen van de kinderen te worden geluisterd.

Beoordeling

Geluidsopnamen
De kinderrechter heeft ter zitting beslist op het bezwaar van de gecertificeerde instelling om de geluidsopname van het gesprek tussen jeugdbeschermer [vertegenwoordiger van de GI] en de moeder tot de procedure c.q. het dossier toe te laten, omdat deze opname is gemaakt zonder dat de jeugdbeschermer daarvan op de hoogte was en zonder dat daarvoor van tevoren toestemming of goedkeuring was verleend. De gecertificeerde instelling heeft daarbij, op goede grond, verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:3453). Een in het geheim gemaakte geluidsopname is in beginsel onrechtmatig verkregen. Degene die een geluidsopname wil maken van een gesprek dient hiervoor vooraf en aan alle gesprekspartners goedkeuring te vragen. Gecertificeerde instellingen hebben hier veelal richtlijnen voor. Hoewel openbaarmaking van een heimelijk gemaakte geluidsopname aan de civiele rechter niet per definitie onrechtmatig is, dient - zoals ook in de aangehaalde uitspraak overwogen - in zaken waarbij jeugdzorginstanties zijn betrokken terughoudend te worden omgegaan met het toestaan van het overleggen van dergelijke heimelijk gemaakte geluidsopnames. Dergelijke opnames stroken niet met belangrijke waarden als transparantie en vertrouwen, die van belang zijn om tot een goede samenwerking te komen en om hulp te kunnen verlenen in het belang van de kinderen. De moeder had voorafgaand aan het gesprek aan de jeugdbeschermer toestemming voor de geluidsopname moeten vragen. Dat is niet gebeurd, en dat is ook niet achteraf te herstellen. Niet is gebleken dat de gecertificeerde instelling eerst van de opname kennis heeft kunnen nemen en de gelegenheid heeft gekregen zich daarover uit te laten; uit de stukken valt niet anders af te leiden dan dat de opname voor het eerst aan de gecertificeerde instelling is toegezonden ter onderbouwing van de door de moeder gestelde vertrouwensbreuk en het gelijktijdig verzoek aan de gecertificeerde instelling om de (persoon van) de jeugdbeschermer te vervangen. Dat staat haaks op het vertrouwen dat de basis behoort te zijn voor de samenwerkingsrelatie tussen een ouder en de jeugdbeschermer. Ten overvloede wordt overwogen dat de gevolgen die de moeder hieraan wil verbinden mede gestoeld zijn op een gesprek tussen een derde (de jurist van de gecertificeerde instelling) met de jeugdbeschermer, waarbij de inhoud van dat achterliggend gesprek en de wijze waarop het door de jurist naar de advocaat verwoorde standpunt tot stand is gekomen, niet inzichtelijk is en ook daarom niet kan worden getoetst. Dit alles leidt tot het oordeel dat de geluidsopname van het gesprek tussen de jeugdbeschermer en de moeder niet aan het procesdossier zal worden toegevoegd.
De geluidsopnamen die de moeder van de kinderen heeft gemaakt zullen evenmin bij de beoordeling worden betrokken. De kinderrechter heeft ter zitting meegedeeld dat zij deze opnamen niet heeft beluisterd omdat, los van de omstandigheid dat alleen de gesprekspartner zich bewust is geweest van de opname, voor de duiding van opgenomen gesprekken met kinderen zowel wezenlijke elementen (waaronder mimiek, lichaamstaal, context, voorafgaande gesprekken) als de vereiste deskundigheid ontbreekt.
De schriftelijke aanwijzing (I, II)
Vanwege de onderlinge samenhang zal de kinderrechter het verzoek tot vervallenverklaring en het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing gezamenlijk behandelen.
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring leidt tot de conclusie dat aan alle ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. Vervolgens wordt toegekomen aan de inhoudelijke toetsing van het besluit, waarbij de eerste vraag is of de gecertificeerde instelling, gelet op het bepaalde in artikel 1:263 lid 1 BW, de bevoegdheid toekwam de schriftelijke aanwijzing te geven. Ten aanzien van deze bevoegdheid zijn in het verzoek van de moeder geen bezwaren aangedragen. Deze toets dient echter ook los daarvan, dus ambtshalve, te worden uitgevoerd.
Een gecertificeerde instelling is bevoegd een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 BW te geven als het gaat om de uitvoering van de taak van de gecertificeerde instelling, de aanwijzing de verzorging en opvoeding van de minderjarige(n) betreft, en de gezaghebbende ouder(s) niet instemmen met het plan van aanpak of daaraan onvoldoende medewerking verlenen of de aanwijzing noodzakelijk is om concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige(n) weg te nemen.
De kinderrechter stelt vast dat de onderhavige schriftelijke aanwijzing is gegeven ter uitvoering van de taak van de gecertificeerde instelling, en de verzorging en opvoeding van de minderjarigen betreft. In dat verband is relevant dat reeds bij uitspraak van de familierechter in deze rechtbank van 11 februari 2021 -waartegen geen hoger beroep is ingesteld- is overwogen dat het toezicht van de jeugdbeschermer noodzakelijk is om de voortgang en continuïteit van het traject bij het Wilmahuis te kunnen waarborgen, zeker nu de moeder ook ter zitting haar weerstand tegen (op termijn) onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen kenbaar had gemaakt. Ook is bij die beschikking overwogen dat in kaart dient te worden gebracht op welke wijze kan worden toegewerkt naar veilig, onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen, dat de jeugdbeschermer de regie dient te voeren over de duur en frequentie van het contact en de wijze waarop wordt toegewerkt naar onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen, dat de ouders zich hebben te houden aan de aanwijzingen van de jeugdbeschermer, en dat het contact dient te worden opgebouwd naar de (onbegeleide) zorgregeling zoals omschreven in de eerdere beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2020. De kinderrechter stelt vast dat het Wilmahuis de bezoeken met de vader heeft begeleid en dat de gecertificeerde instelling een bezoekschema heeft opgesteld waarin een opbouw van onbegeleid contact met de vader is verwerkt. Uit de stukken volgt ook dat de moeder vanaf het eerste moment dat onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen diende plaats te vinden, heeft geweigerd daar aan mee te werken.
Toetsing aan de hiervoor weergegeven criteria van artikel 1:263 lid 1 BW leidt aldus tot de gevolgtrekking dat de gecertificeerde instelling de bevoegdheid toekwam om de onderhavige schriftelijke aanwijzing aan de moeder op te leggen.
Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid op een juiste manier heeft aangewend. Anders dan bij de voorgaande vraag naar de bevoegdheid van de gecertificeerde instelling, wordt bij de beoordeling van de aanwending van die bevoegdheid geen volle maar een marginale toets gehanteerd. Toetsing vindt plaats aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en alleen aan de hand van de in het verzoek om vervallenverklaring in dat verband aangedragen gronden.
De in het verzoek verwoorde bezwaren zien vrijwel uitsluitend op het deel van de schriftelijke aanwijzing dat ziet op het nakomen van de bezoekregeling. De kinderrechter stelt vast dat in het verzoek niet is aangedragen dat de gecertificeerde instelling in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Ter zitting is nog aangevuld dat de gecertificeerde instelling een onjuiste afweging van belangen heeft toegepast waaruit de kinderrechter opmaakt dat kennelijk wordt gedoeld op het evenredigheidsbeginsel. Daaromtrent geldt het volgende.
Uit de stukken, waaronder de vooraankondiging en de motivering van de schriftelijke aanwijzing, kan niet anders worden afgeleid dan dat de gecertificeerde instelling bij het vormgeven van de bezoekregeling met de vader uitvoering heeft willen geven aan de overwegingen van de beschikking van de rechtbank van 11 februari 2021 en op die voet heeft toegewerkt naar onbegeleid contact met de vader. De jeugdbeschermer heeft kindgesprekken en oudergesprekken gevoerd, ook met de ouders individueel, en heeft de bezoekverslagen van het Wilmahuis bij haar stappen betrokken. De inzet van het Wilmahuis heeft geleid tot meer inzicht in de opvoedvaardigheden van de vader. Uit de bezoekverslagen blijkt een positief beeld en er zijn geen signalen waardoor het Wilmahuis of de gecertificeerde instelling zich zorgen maken over de veiligheid van de kinderen bij de vader. Op basis van de observaties van het Wilmahuis en de gesprekken van de jeugdbeschermer met betrokkenen is een opbouwschema opgesteld, waarin ook is voorzien in begeleiding door het Wilmahuis na de ingebouwde momenten van onbegeleid contact. Het schema is van tevoren, op 15 april 2021, aan de ouders toegezonden en in een groot overleg besproken. In de aldus door de gecertificeerde instelling genomen stappen ligt naar het oordeel van de kinderrechter geen onevenredige weging van belangen besloten. Het is in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat zij onbegeleid contact hebben met de vader. Dat belang heeft zwaar gewogen. Voor de door de moeder gevreesde nadelige gevolgen is ook in deze procedure geen objectieve en verifieerbare onderbouwing aangedragen. Daar komt bij dat niet alle belangen waarvan de moeder meent dat zij voorrang moeten krijgen, ook op die wijze behoren te worden meegewogen. De kinderrechter is van oordeel dat de gecertificeerde instelling bij de weging van de belangen niet onzorgvuldig te werk is gegaan en in redelijkheid tot deze schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen.
Dit leidt er toe dat voor vervallenverklaring geen grond is. Uit de stukken blijkt dat de moeder zich ondubbelzinnig en bij herhaling tegen onbegeleide omgang met de vader is blijven verzetten. Dit heeft tot gevolg dat de kinderen onbegeleide omgang met hun vader wordt onthouden. Bij die stand van zaken heeft de gecertificeerde instelling belang bij de door haar gevraagde bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing.
De bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing leidt er concreet toe dat dat het opgestelde opbouwschema, dat een aanvang had moeten nemen maar is gestopt op 25 april 2021, in zijn geheel is opgeschoven. Ter zitting is besproken dat de omgang op voet van dat opgeschoven schema zal worden hervat, aanvangend met omgang zoals was beschreven voor de datum 25 april 2021.
Uitvoering van de schriftelijke aanwijzing betekent dus dat de omgang van de kinderen met de vader, begeleid en onbegeleid, op de wijze van en vanaf die eerste beschrijving die gold voor 25 april 2021, zal worden (her)opgepakt en uitgevoerd. Ter zitting is ook besproken dat, indien blijkt dat de omgang voor de woensdagen als gevolg van schooltijden van de kinderen niet meer passend is, de gecertificeerde instelling daarmee rekening zal houden.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing (I) zal worden toegewezen en dat het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (II) zal worden afgewezen.
Dwangsom (I)
Bij de hiervoor aangehaalde beschikking van deze rechtbank van 11 februari 2021 is al overwogen dat het van belang is dat het bij het Wilmahuis ingezette traject met enige voortvarendheid wordt voortgezet en dat toezicht van de jeugdbeschermer noodzakelijk is om de voortgang van dit traject te kunnen waarborgen, aangezien de moeder ook bij gelegenheid van de aan die uitspraak voorafgegane zitting haar weerstand tegen onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen kenbaar had gemaakt. Vast staat dat de moeder ook nadien heeft geweigerd mee te werken aan onbegeleide omgang van de vader met de kinderen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat omgang van de vader met de kinderen tot op heden alleen begeleid heeft kunnen plaatsvinden. Bij die stand van zaken ziet de kinderrechter aanleiding om aan de nakoming van de schriftelijke aanwijzing, zoals verzocht, een dwangsom te verbinden. De minderjarigen hebben belang bij onbegeleide omgang met hun vader; hun belang verzet zich daarom niet tegen oplegging van een dwangsom.
De kinderrechter ziet in de aangedragen omstandigheden, waaronder het beroep van de moeder op beperkte draagkracht, reden om de op te leggen dwangsom te matigen en te maximeren. De dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van €150,- per keer dat de moeder niet meewerkt aan onbegeleide omgang met de vader, waarbij in totaal niet meer dan € 1800,- aan dwangsommen zal worden verbeurd. De dwangsom zal voorts alleen worden verbonden aan niet-nakoming van het bezoekschema voor zover dit ziet op
onbegeleideomgang tussen de vader en de kinderen, en wordt beperkt tot de duur van het opbouwschema. Het oorspronkelijke schema ving aan op zondag 25 april 2021 en liep tot en met zondag 18 juli 2021 en bestrijkt dus 12 weken. Zoals hiervoor reeds overwogen is dit schema integraal opgeschoven. Vanaf het moment dat het schema wordt hervat zal de periode waarbinnen de dwangsom aan niet-nakoming wordt verbonden dus ook 12 weken duren.
Verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling (II)
Op voet van het bepaalde in artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling vervangen door een andere gecertificeerde instelling, wanneer de verhoudingen tussen de gecertificeerde instelling die ondertoezichtstelling uitvoert en de betrokkenen dermate slecht zijn dat het belang van het kind of de kinderen vereist dat een andere gecertificeerde instelling met het toezicht wordt belast.
Centraal bij de beoordeling van dit verzoek staat het belang van de kinderen. De overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kunnen naar het oordeel van de kinderrechter niet tot de conclusie leiden dat het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vergt dat de gecertificeerde instelling, die nu met de uitvoering van de ondertoezichtstelling is belast, wordt vervangen door een andere instelling.
Het verzoek berust op de door de moeder geschetste verstoorde verhouding tussen haar en de jeugdbeschermer. Die verhouding, zo blijkt uit de stukken, is niet goed. De kinderrechter acht ook aannemelijk dat die verhouding na het gesprek van 29 april 2021 tussen de jeugdbeschermer en de moeder verder onder druk is komen te staan. Dat betekent nog niet dat daaraan het gevolg moet worden verbonden dat de gecertificeerde instelling moet worden vervangen. Daarmee zou de opgebouwde specifieke kennis van de zaak en de betrokken belangen verloren gaan, stagnatie optreden in de begeleiding en daarmee vertraging ontstaan in inzet van hulp, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. Verder weegt mee dat niet gebleken is dat er sprake is van een onwerkbare situatie binnen de ondertoezichtstelling. De frictie in verhoudingen ligt tussen de moeder en de jeugdbeschermer; de vader ervaart geen problemen met de inzet van de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer in deze zaak moet dansen op een zeer lastig koord, zij moet laveren tussen botsende belangen van de moeder en de vader terwijl zij primair de belangen van de kinderen in het oog moet houden. Dat daarbij stelselmatig de belangen van de moeder zijn veronachtzaamd, zoals de moeder heeft betoogd, wordt niet ondersteund door het voorgelegde dossier. Dat daarbij geen oog en oor is geweest voor de vrees en de zorgen van de moeder vindt evenmin grond in de aangedragen stukken. De gecertificeerde instelling heeft desverzocht op of rond 27 mei 2021 besloten om geen andere (persoon van) jeugdbeschermer aan te stellen, gelet op de inhoudelijke kennis en betrokkenheid van de huidige jeugdbeschermer en gelet op de aankomende zitting over de schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter onderschrijft dat zeker in het huidige stadium van de ondertoezichtstelling een wijziging van de gecertificeerde instelling voor de kinderen een onevenredige belasting zou betekenen. Hun belang dient te prevaleren boven dat van de moeder. Indien de door de moeder ervaren breuk in het vertrouwen ook in de nabije toekomst niet voldoende kan herstellen, zullen (opnieuw) eerst andere oplossingen moeten worden onderzocht.
Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden zal het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
Op grond van artikel 289 Rv in samenhang met artikel 237 e.v. Rv bezien, kan de kinderrechter – al dan niet ambtshalve – een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoofdregel is dat in procedures van familierechtelijke aard door de onderlinge verhoudingen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken, bijvoorbeeld indien kosten zijn ontstaan door een onredelijke houding van een der partijen. Deze nodeloze kosten kunnen dan ten laste worden gebracht van de partij die deze heeft veroorzaakt. Hieronder vallen ook nodeloze kosten die zijn veroorzaakt doordat onnodig wordt geprocedeerd.
De kinderrechter is van oordeel in de onderhavige procedure van civiel jeugdrechtelijke aard in het kader van de proceskostenveroordeling gelijk kunnen worden gesteld aan familierechtelijke procedures in verband met de aard van de onderlinge verhoudingen en onderlinge belangen. Van uitzonderlijke omstandigheden in de hierboven omschreven zin is geen sprake. Er is daarom geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel en de moeder te veroordelen in de proceskosten. De kinderrechter wijst het verzoek tot procesveroordeling af en bepaalt dat beide ouders de eigen proceskosten dragen.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de volgende beslissing.
Beslissing
De kinderrechter:
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing d.d. 12 mei 2021;
legt op aan de moeder een dwangsom van €150,- voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan de
onbegeleideomgang tussen de vader en de kinderen volgens het bij de aanwijzing gevoegde en integraal opgeschoven opbouwschema, en daarmee de aanwijzing niet nakomt,
bepaalt dat de moeder in totaal niet meer dan een bedrag van €1800,- aan dwangsommen zal verbeuren;
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing;
wijst af het verzoek tot vervanging van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden door een andere gecertificeerde instelling;
wijst af het verzoek tot veroordeling van de moeder in de proceskosten en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021 door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 juni 2021.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.